A
AALBES
Laattijdige erfenis
Decadente najaarsnacht als laatkomer,
aalbessen bloeden op getemde aarde,
wormkoningen nestelen in klokhuizen,
hersenen van adamsvrucht.
Laatgotisch tekenen stammen religies
in rituele indigo nachtpastels,
een oud labeurpaard dommelt in
op oermuziek van rusteloze rukwind.
Laattijdig wil ik alles erven, rapen, ruiken.
Guy Commerman
Getuigenis van zinnen, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2015
AALWYN
ABEEL
Abeeltjes
Zij staan als wie zijn hand ophoudt
niet hoger dan een kind. Het sneeuwt.
Het lange staan van kleine bomen
waar weer en wind de hand in had,
het is wat ze is overkomen
hun levenslange bedelpad.
Chris J. van Geel
Tirade, 18de jaargang, nummer 200, Amsterdam, 1974
&
Oude abeel
Ik heb hem aangeraakt omdat hij ruiste,
mijn oor dicht aan zijn stam gelegd,
hij trilde in zijn boombast,
luisterde.
Chris J. van Geel
Revisor, 10de jaargang, nummer 4, Amsterdam, 1983
ABRIKOOS
ABUTILON
ACACIA
weerbarstig de bast
acacia met esdoorn
waarachtig gedicht
Hans Mellendijk
Hoe bomen elkaar omhelzen, Personare, Doesburg, 2016
ACANTHUS
Orgelkast
Blaast uw bolle kaken vol,
engelen en bazuinen,
vult de pjpen, hoog en hol,
wiegt op koon en kruinen!
Davert onder vout en kruis,
cimbel en bombarde.
Scheurt het koorchip met gedruis,
steekt de zon aan flarden
hobo, prestant en falset!
Helpt mij registreren,
de trompetten aangezet,
sierlijk moduleren!
Englen op acanthusblad
blaast met bolle kaken
waar ’k in ’t dal van Josaphat
dansend moet ontwaken!
Gery Helderenberg
Verzamelde gedichten, De Gulden Veder, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1978
ADDERKRUID
Amor in Botanica
Voorjaarsadonis zag Margriet
staan stralen bij het hekje
en met een krokus was ’t geschied
op haar zoet leeuwenbekje.
Één keertje had hij aan de kust
een zandblauwtje gelopen.
Nu hoefde hij, alweer gerust,
geen monnikskap te kopen.
Ze liepen op een hondsdraf door
- met ganzenvoetenpasje –
het oude wilde ridderspoor,
zij met haar herderstasje.
Er werd van duizendguldenkruid
gepraat, van goudenregen
en zilverboom, maar voor de bruid
het varkensgras verzwegen.
Dit, dacht hij, is mijn ereprijs,
gedaan met madeliefje;
ik wil verandering van spijs,
die schrijf ik wel een briefje.
Een judaspenning kreeg ze ook,
als alle lieve vrouwen
met wie hij in het bedstro dook
zonder met ze te trouwen.
Margriet wou binnen muur en hek
viooltjes en een egel,
en iets uit ooievaartjesbek
na Salomon z’n zegel.
Ze trok hem aan zijn geitenbaard
- een koningskaars in ’t donker-
maar bitterzoet bleef hij van aard
en ’t bleef een kale jonker.
Het werd geen voorbeeldhuwelijk
als van vergeet-me-nietje,
veeleer een diep afschuwelijk
karwij en akkefietje.
Toen hij haar weer eens ontrouw was
en met een klaproos stoeide,
bleek dat er lang al onder ’t gras
veel adderkruid mee groeide.
Voorbij de tijd van zonnedauw;
hij prikt nu als brandnetel
en slaat soms met een berenklauw
de druk dan van de ketel.
Het heksen-, slangen-, bitter,- knoop-
en meer nog zulke kruiden
voeden in haar weer nieuwe hoop:
een sneeuwklokje gaat luiden.
Want morgenster zoekt ogentroost
zolang zij zilverschoon is;
misschien krijgt ze wel ooit nog kroost
van een zomeradonis.
Jos Wilmots
Amor in Botanica, eigen beheer, Hasselt, 2005
Laattijdige erfenis
Decadente najaarsnacht als laatkomer,
aalbessen bloeden op getemde aarde,
wormkoningen nestelen in klokhuizen,
hersenen van adamsvrucht.
Laatgotisch tekenen stammen religies
in rituele indigo nachtpastels,
een oud labeurpaard dommelt in
op oermuziek van rusteloze rukwind.
Laattijdig wil ik alles erven, rapen, ruiken.
Guy Commerman
Getuigenis van zinnen, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2015
AALWYN
Vier aalwyne in my tuin:
in die winter regop kandelare;
somersaande hurk hul met my
op die stoep aan 't kwyn.
Gerhard Barkhuizen
Smee, Worcester, Turksvy Publikasies, 2021
Aan de aardappel
De aardappel heb ik lief daar hij,
Strevend naar volkomen rondheid,
Altijd anders rond is,
En oogjes heeft
Als van een blindgeboren diertje.
Ik heb hem lief daar hij, zo lekker,
Door de groten wordt miskend;
Daar zijn kruid zo lelijk
En zijn bloem zo onaanzienlijk is.
En vooral daar hij
(Alsof hij wist dat hij in een vrouwenhand
Belandt)
Bescheiden en beschaamd
Zijn klootjes
Verborgen houdt onder het zand.
Ben Cami
Gedichten 1954-1983, Manteau, Antwerpen, 1984
ABEEL
Abeeltjes
Zij staan als wie zijn hand ophoudt
niet hoger dan een kind. Het sneeuwt.
Het lange staan van kleine bomen
waar weer en wind de hand in had,
het is wat ze is overkomen
hun levenslange bedelpad.
Chris J. van Geel
Tirade, 18de jaargang, nummer 200, Amsterdam, 1974
&
Oude abeel
Ik heb hem aangeraakt omdat hij ruiste,
mijn oor dicht aan zijn stam gelegd,
hij trilde in zijn boombast,
luisterde.
Chris J. van Geel
Revisor, 10de jaargang, nummer 4, Amsterdam, 1983
ABRIKOOS
Moeders
moeders uit puur plezier uit armoede
schrijven zij vrijgeleides voor het leven uit
hun lippen in het heelal uitgezaaid
kussen fluisteren
klagen nauwelijks heel zacht reiken zij
het verstuivend geheim en alsmaar
maar dat is geen spel moeders!
bidbanken van vlees, rechtbanken
van bloed, leenbanken van liefde
van wanhoop
huilerig grijp ik naar de abrikozen
moeders uit puur plezier uit armoede
Hedwig Verlinde
Kreatief, Wevelgem, 1976
ABUTILON
Witte abutilon
De zomer duurde deze keer te lang.
Ze waren al weken naar school maar we aten
buiten nog 's avonds, met dikke hommels
die om de witte abutilon gonsden.
'Ze zijn al dicht,' zei je - tegen de hommels
of tegen mij? - 'de bloemen', en ik wou
niet zeggen net als wij de laatste tijd.
Ik schonk ons nog eens in. Je lachte lief,
leek wel, naar me. Over de lege borden
keek je dan ook recht in de lage zon,
achter ons schuurtje aan het ondergaan.
Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst, Meulenhoff, Amsterdam, 2015
ACACIA
weerbarstig de bast
acacia met esdoorn
waarachtig gedicht
Hans Mellendijk
Hoe bomen elkaar omhelzen, Personare, Doesburg, 2016
ACANTHUS
Orgelkast
Blaast uw bolle kaken vol,
engelen en bazuinen,
vult de pjpen, hoog en hol,
wiegt op koon en kruinen!
Davert onder vout en kruis,
cimbel en bombarde.
Scheurt het koorchip met gedruis,
steekt de zon aan flarden
hobo, prestant en falset!
Helpt mij registreren,
de trompetten aangezet,
sierlijk moduleren!
Englen op acanthusblad
blaast met bolle kaken
waar ’k in ’t dal van Josaphat
dansend moet ontwaken!
Gery Helderenberg
Verzamelde gedichten, De Gulden Veder, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1978
ADDERKRUID
Amor in Botanica
Voorjaarsadonis zag Margriet
staan stralen bij het hekje
en met een krokus was ’t geschied
op haar zoet leeuwenbekje.
Één keertje had hij aan de kust
een zandblauwtje gelopen.
Nu hoefde hij, alweer gerust,
geen monnikskap te kopen.
Ze liepen op een hondsdraf door
- met ganzenvoetenpasje –
het oude wilde ridderspoor,
zij met haar herderstasje.
Er werd van duizendguldenkruid
gepraat, van goudenregen
en zilverboom, maar voor de bruid
het varkensgras verzwegen.
Dit, dacht hij, is mijn ereprijs,
gedaan met madeliefje;
ik wil verandering van spijs,
die schrijf ik wel een briefje.
Een judaspenning kreeg ze ook,
als alle lieve vrouwen
met wie hij in het bedstro dook
zonder met ze te trouwen.
Margriet wou binnen muur en hek
viooltjes en een egel,
en iets uit ooievaartjesbek
na Salomon z’n zegel.
Ze trok hem aan zijn geitenbaard
- een koningskaars in ’t donker-
maar bitterzoet bleef hij van aard
en ’t bleef een kale jonker.
Het werd geen voorbeeldhuwelijk
als van vergeet-me-nietje,
veeleer een diep afschuwelijk
karwij en akkefietje.
Toen hij haar weer eens ontrouw was
en met een klaproos stoeide,
bleek dat er lang al onder ’t gras
veel adderkruid mee groeide.
Voorbij de tijd van zonnedauw;
hij prikt nu als brandnetel
en slaat soms met een berenklauw
de druk dan van de ketel.
Het heksen-, slangen-, bitter,- knoop-
en meer nog zulke kruiden
voeden in haar weer nieuwe hoop:
een sneeuwklokje gaat luiden.
Want morgenster zoekt ogentroost
zolang zij zilverschoon is;
misschien krijgt ze wel ooit nog kroost
van een zomeradonis.
Jos Wilmots
Amor in Botanica, eigen beheer, Hasselt, 2005
AGAVE
AMANDELBOOM
Vincent van Gogh 1
Wat bloeit de amandelboom of het azuur?
De omtreklijn ontgaat het oog, het koloriet
taalt om oneindigheid, en de amandelboom
toont de drang om schilderkunst te worden.
Het einde van de route heet amandelboom,
van de kwaadwillige wintertuin te Nuenen,
tot de bloesems van mijn godgeklaagde liefdes.
Ik word heel en al oog. Ik tel de tegenslagen
niet meer, die me naar mezelf geleid hebben.
Het licht verplicht het oog zichzelf te wezen.
Marcel Obiak
Een eeuwig eind, Poëziecentrum, Gent, 2008
&
Bloesem van amandel
AMARYLLIS
Amaryllis
Zij is uit vuur.
Zij is al zwoegende ontbrand.
Van adel is zij.
Gewapend staat zij opgericht.
Haar kamers groen, haar bronnen zand.
Zuster van mij.
Wij overwinteren de levenstijd.
De gruwelijke dood komt naderhand.
Zon, maan en sterren stamelen voorbij.
Lantarens zijn wij in het avondland.
Maria de Groot
De Rozen, De Prom, Baarn, 1991
AMBERBOOM
ANANAS
APENBOOM
APPELBOOM
De appelboom
Lezen in de appelboom
’t geluk dat er te bloeien staat
een aapje zijn
en klauteren in de kroon
schudden aan de vrijheid
tot er een vrucht afvalt
geboren voor mijn kleine hand,
een volle maat
een volle beet geluk.
Fernand Florizoone
Lezen in de appelboom, Desclée De Brouwer, Brugge, 1976
&
ARONSKELK
Aronskelk
Dankzij de kussens in haar rug haalt haar blik de vensterbank.
De kelken van haar witte handen vallen in het laken uit.
Het achterland blijft onbereikbaar. Tegen wil en dank
rijpt daar het koren, waar water de grond verbruit.
Wel ziet zij voor het glasgordijn de grote waterplant,
die scheutig met het groen omspringt, de witte vlag
opsteekt, volgens ingewijden op bevel van hogerhand,
want wie schoon en breekbaar is, valt als een oogopslag.
Ik had het eigenlijk kunnen weten. Waterrijk en lelieblank,
een waas van heiligheid, de schoonheid van het liegen,
het ranke buigen in bevalligheid, de lokroep van de stank.
De dood verleidt de slaap met heel voorzichtig wiegen.
Ik leg de kussens op de stoel, sluip weg tot waar ik jank.
Zij zoemt zo zacht met voor het raam ’n valkuil voor de vliegen.
Albert Megens
Nieuwe wisselzangen, Opwenteling, Eindhoven, 1990
ARTISJOK
Asters
Asters zijn bloeiende bloemen mooie
zo paars als ze groot zijn en niet
groter dan verdriet
Asters maken een lange reis naar lege
ogen asters lijken sprekend op
niemand die luistert
Bart Vonck
Tijdgenoot: wandelaar, Pablo Nerudafonds, Brugge, 1986
AUBERGINE
AZALEA
veranda 1
wist filigrane druilregen de ruit de groene
tot doom tot ingerichte droom van verre
een azalea weegt en wikt het druppels geworden
druppelsgewijze water ook staat er een streng
van fluiten en kleuren in den hoge
te mijden moment denkt hij in een flits
van wenkbrauw tot wenkbrauw en penseelt
punkt
blau
Werner Spillemaeckers
Verzamelde gedichten 1954-1974, Uitgeverij Saeftinge, Westerlo, 1974
Het
De tuin ligt onder de hoede
van de berg met de pluim:
zacht en driehoekig watermerk
in het helderblauwe doek
van het grootse schouwtoneel.
Hier is aanwezig
wat niet aantastbaar is:
het stapt over paden en zoden,
geen grashalm buigt
onder voet of adem,
noch wijst op enig spoor.
Het volgt de hagedis,
lenig en zelfbewust,
op weg naar haar bestemming.
Aan de ligusterheggen
plukt het de zwarte bessen,
en op bevlekte vingers
weerhoudt het van de vlinders
een vleugje melige kleur.
Het ademt in de oleanderstruiken,
brandt in de purperen bloemenstroom
die Bougainville meebracht
van zijn verre reis.
Het verbergt zich in de boezem
van de agaven,
brult victorie aan de doornen
van de vijgencactusbladeren,
verdampt in de waaiers
van de palm- en papyrusbomen,
tilt ongenadige doorzichtbaarheid
naar de grenzen
van het domein.
Albert Bontridder
De tuinen van Naxos, Druksel, Gent, 2004
&
&
Vrij spel
Van muren ken je de voegen die niet willen wijken
het wegsterven van uitgebloeide klanken.
Onder het dak groeit het gat waar je
door moet en kleuren hun vorm krijgen.
In je hoofd ritselen varens, slingeren
agaves hun bloemstengels de hoogte in
ontrollen zich zandlijn en golfslag
woelt onvermoeibaar het water
stijgt muziek uit een gloed van
gedachten op als witte rook.
Edward Hoornaert
Weten welke huid je aan moet, Uitgeverij P, Leuven, 2023
AKELEI
Wilde akelei
De witte vergeet-mij-niet hoort
blauw te zijn, maar alles is hier
mogelijk, deze lente brengt
twee reuzen akeleien voort
ze blijven langer dan onder
bloeitijd staat vermeld, ze werpen
koddige staartjes uit hun kop
wij maaien ingehouden om
eigen voetstuk ook, dat wankel
wordt sinds zich daarboven al het
bloeien in een trechter stort
als weelde dan verwelken is
hoe dragen wij het statig
tot in ons nederig breken
Emma Crebolder
Op oude zee of mergelgrond, Literaire Activiteiten Maastricht, 1992
&
Tuin
Nooit kan hij eens iets op z'n eentje.
Met dank aan spa, zaag, snoeimes,
hijst tussen huis en wereld
niet meer dan een keer per jaar
moeizaam de tuin zich in bloei.
Mooi is hij dan wel, toegegeven:
jasmijn, akelei, kamperfoelie.
Straks struikelt de sukkel en valt weer
voorover de gretige herfst in.
Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst, Meulenhoff, Amsterdam, 2015
AKKERMELKDISTEL
Del
'Schuifelend golven, zachtjes snevend.'
Zeereep, del waarin achtergebleven
billenafdrukken van moeders, golven
slijpsel waar de zee in verzandt.
Zegge, akkermelkdistel,
de heupzwaai van helmgras,
niets in het verschiet,
dan tussen duin en water, wij, in het af en toe
van een zuchtje zee, waarop meeuwen gelukzalig
lanterfanten, twijfelen tussen blijven of niet.
Jan van meenen
De zee is een zij, Uitgeverij P, Leuven, 2019
ALFALFA
De vegetariër terza rima
Al eet hij nimmer vlees, toch is hij wreed.
Tot moes maalt hij een blozend goudrenetje,
spinazie hakt hij in de pand. Veel leed
brengt ook het villen van een groen courgetje,
het fieltig uitknijpen van saprijk fruit,
het lichten van een tuinboon uit diens bedje.
Die bruut steekt aardappels de ogen uit
en rukt radijsjes keihard uit de aarde,
alfalfa, in de kiem gesmoord, vormt buit!
Een vegan blijft gewoon een grofbesnaarde.
Plant-aardig? Nee, er wordt immers geleden
door al wat weerloos is en dus van waarde.
Helaas, je brengt zo iemand nooit tot rede.
Als heilig boontje tafelt hij in vrede -
Inge Boulonois
Meander, Alkmaar, oktober 2024
ALFRANK
druk strooit de lucht met gouden zon
schijngestalten in het avondland
omdat het ik niet van het ik meer weet
de vos eeuwig de jager tart
zijn huid als zeldzaam raadsel lost
ontsluit de alfrank zijn wondere geheim
dit is intens elk woord beminnen
iedere letter als een vijand haten
Tony Rombouts
Het dertiende teken, Stuip, nummer 11, Antwerpen, 1967
ALOE
Inzicht
Geen geliefde geen naam in de zomer
geen mond geen wellust van water
in de hitte de draaddunne vogels
de dorst dit gaat nooit meer over.
Een lichaam als brood gegeven
de zomer een wig gedreven
tussen het ene en het andere leven
smartelijk de drijfveer geduid.
Gesloten voortaan als de lotus
onkwetsbaar als water toegegaan
met aloë uw borsten bestreken
volgroeid langs de beken het bitterkruid.
Aleidis Dierick
Een zomer voorzien, De bladen voor de poëzie, Brugge/Nijmegen, 1977
ALGEN
Zelfkant
Het oog gehoorzaamt aan de wetten van het water,
elke afglans is terugslag van een beeld dat ons uit handen glipt.
Zo glijdt ons lichaam rimpelend weg tot het zichzelf terugvindt
in een onderstroom, buigt een boom zich wuivend over de schaduw
van zijn neerhangende takken, bloeien lippen in een ondergrond
van woorden die iemand anders voor de gelegenheid heeft bedacht.
Een zwaluw trekt de lijnen van zijn schrift over de blauwe luchtwand
richting evenaar. Een wolk van algen houdt de vijverbodem in een winterslaap.
Wij zweren bij de oever die ons van een gladde huid voorziet, de stem
die bij gebrek aan ruimte ons geen uitweg biedt.
Edward Hoornaert
Weten welke huid je aan moet, Uitgeverij P, Leuven, 2023
ALRUIN
[....]
De binnenste omheining bergt een heilig
schaduwrijk en bloesemend bosschage,
waarin zich naast kornoelje en laurier
ook rijzige platanen laten zien.
Een scherm van lage planten dekt de bodem:
roemrijke affodil, fraai venushaar;
doornappel, cypergras en ijzerhard;
salie, raket en wilde kamperfoelie
met bloemen als viooltjes; pluimlavendel,
pioen en welige basilicum;
alruin, gamander, marjolein die kruimelt;
de krokus die zo heerlijk geurt, de tuinkers,
en ook de edelweiss; struikwinde, malve,
kamille en de donkere papaver;
nieswortel, algenezer, akoniet -
en vele andere fatale kruiden
bedekken er de bodem van die tuin.
[....]
Piet Gerbrandy (vertaler)
De barre tocht van Orpheus - Argonauten in de Late Oudheid, Damon, Eindhoven, 2023
ALSTROEMERIA
Wie gaf de namen aan de bloemen?
Op een dag...Ja, dit klinkt zoals een sprookje begint. Op een dag
had de vader van de kleine Carl een naam nodig om aan de zijne
toe te voegen. De linde vóór zijn huis inspireerde hem. Linnaeus
klonk goed. De grote Carl zou later ook de planten dubbele namen
geven. Latijnse namen om alles te zeggen wat men moet weten.
Hij voegde de naam van leerling Graham toe aan Alstroemeria.
Twee namen voor de winterharde struiken met opvallend groene
blaadjes en bloemen in vele kleuren uit Chili, Brazilië en verder.
Linnaeus noemde de Camelia naar botanicus-jezuïet Kamel die
de bloemen meebracht van zijn missie naar de Filipijnen.
Tel het aantal Japanse rozen met toegevoegde naam zoals Rubens,
Cleopatra, Roi de Belge, Monsieur, Madame, Rosemary. En dan
nog de Williamsi en de Rusticana Honda. Sommigen kwamen
uit de tropen. Overleven leerden zij door Parks en Ackerman.
Campanula, Cooneaster, Clematis, Crocussen en cyclamen.
Nog vóór de vijfde letter van het alfabet, telt de Bloementuin
al vier pagina's van soorten. Ongelooflijk maar de P van Paeonia,
pioenrozen met vele tweede namen, scoort op zich al even hoog.
Kijk ook naar Hedera, Helleborus, Hosta, Iris e.a. schoonheden
die kleurig bloeien. Geen Keizerin Charlotte gevonden.
Ina Stabergh
In het oog van de stilte: een parel, Uitgeverij Les Iles, Ellezelles, 2024
AMANDELBOOM
Vincent van Gogh 1
Wat bloeit de amandelboom of het azuur?
De omtreklijn ontgaat het oog, het koloriet
taalt om oneindigheid, en de amandelboom
toont de drang om schilderkunst te worden.
Het einde van de route heet amandelboom,
van de kwaadwillige wintertuin te Nuenen,
tot de bloesems van mijn godgeklaagde liefdes.
Ik word heel en al oog. Ik tel de tegenslagen
niet meer, die me naar mezelf geleid hebben.
Het licht verplicht het oog zichzelf te wezen.
Marcel Obiak
Een eeuwig eind, Poëziecentrum, Gent, 2008
&
Bloesem van amandel
De blonde vrouw schijnt eeuwen dood en niets
bevalt me nog.
Ik dof geen stoffige metafoor meer op
met bloesem van amandel
ik zoek geen schokkend klank- en lichteffect
breek mij de glasvliesdunne schedel niet
om zoiets overbodigs.
Daarvoor heb ik het al te schel te fel genadeloos
verlicht gezien.
Daar zijn nu ziekte alleen en ouderdom de kosten
voor het levensonderhoud.
Al eeuwen lijkt zij dood: geen hand, geen glanzend oog
verlangt mij nog.
Erik Spinoy
Het Liegend Konijn, Polis, Amsterdam/Antwerpen, 2017/1
AMARYLLIS
Amaryllis
Zij is uit vuur.
Zij is al zwoegende ontbrand.
Van adel is zij.
Gewapend staat zij opgericht.
Haar kamers groen, haar bronnen zand.
Zuster van mij.
Wij overwinteren de levenstijd.
De gruwelijke dood komt naderhand.
Zon, maan en sterren stamelen voorbij.
Lantarens zijn wij in het avondland.
Maria de Groot
De Rozen, De Prom, Baarn, 1991
AMBERBOOM
De wintertuin
De amberboom
en de sterroetbedauwde rozelaarblaren
gun ik een stem zo donker
als van de zangeres die, op hardstenen vijverdolfijnrug gedrapeerd,
zonder pardon een zilte mist in gaat
opwolkend uit de kelen van viriel doch weemoedig geblazen hoorns
bij de inzet van KV 427, het Kyrie.
Wat wacht ons, als de herfst gaat zingen,
ontwaakt van eigen brand? Scherven, trommelvuur?
Wat voorzegt dat gehamer in de verte? -
Nog zijn wij uitblinkers, met weerbarstig, lyrisch lament
om zelfvergooide paradijzen, om het eeuwig wenkende:
graflegging dreigt - u voelt 'm al - van wat des mensen was,
in casu melodie, hymne, zielsontlading.
Gesmoord tot ondertonen uit het barstend bassin;
bent u oud genoeg om de oerversie te hebben gekend,
dan hoort u voor geen cent minder dan toen -
wat menselijk maakt is immers die verbeelding.
Laat al wat leeft nu snakken naar adem met laatste lofzang:
de ware glorie is aan de natuur, dat stinkende, verzuurde ginds -
in gassen die ons gaan verstikken
daagt al een nieuwe winter en een nieuw geluid.
Anneke Brassinga
Verborgen tuinen, De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2019
ANANAS
Het oog van de ananas
De weelde omringt mij als en
schijf ananas waarin ik het gat
ben. Eigenlijk zou ik het hiaat
moeten vullen met iets
substantieels, maar dat gaat ten
koste van de feestvreugde vrees ik.
Beter is mijn ogen open te houden
en het knipperen volhardend tegen te gaan.
Tegen een ieder die blind is zou
ik willen zeggen: kijk om je heen
en betreed het paradijs met twee
vingers in je neus op een pluizige ezel.
Rogier de Jong
En nooit meer terug, bundel in voorbereiding
ANDOORN
Weldendreef
Beeld je in dat er geen plek is
buiten de dreef. Daarbuiten is niets
dan geraas van de steedse beschaving.
Verder weg in haar oostelijk bed
verliest de maanzieke Schelde
haar water in hammen en broeken.
Hier fonkelt de wereld in weelde.
Drie maal per dag ga je wandelen
zie je de dingen weer anders.
Het licht filtert zacht violet, het ruikt
er naar andoorn en vochtige kleren.
Je slaat een arm om een boom
voelt de groeven van jaren stilzwijgen.
De wind bladert zacht door de bomen.
Alsof hij geheimen vertelt die bewaard
moeten blijven tussen kapel en kasteel
tussen kerkdreef en achterland.
Lut de Block
Een tijdelijk onderdak, Arbeiderspers, Amsterdam, 2015
ANEMOON
Anemoon Honorine Jobert
Het ijle van de witte anemoon op
taaie stengel. De wind in verwarring
merels op vinkenslag.
Niets nog bovenaards. Bloeien maar.
Slaapdronken uitwaaiend. Blaadjes
als vaantjes. Zijdepapier.
Ik zeg je: het zijn minnaars
in de vitrine van de tuin. Uitgestald.
Alleen zichzelf. Het hart
ontkleed. Meeldraden verknoopt.
Verraderlijk hun dood. Zonder gezichtsverlies
geknakt.
Jo Gisekin
Dooitijd, Poëziecentrum, Gent, 2012
ANJELIER
Anemoon Honorine Jobert
Het ijle van de witte anemoon op
taaie stengel. De wind in verwarring
merels op vinkenslag.
Niets nog bovenaards. Bloeien maar.
Slaapdronken uitwaaiend. Blaadjes
als vaantjes. Zijdepapier.
Ik zeg je: het zijn minnaars
in de vitrine van de tuin. Uitgestald.
Alleen zichzelf. Het hart
ontkleed. Meeldraden verknoopt.
Verraderlijk hun dood. Zonder gezichtsverlies
geknakt.
Jo Gisekin
Dooitijd, Poëziecentrum, Gent, 2012
ANJELIER
Sint-Lutgardis
De kloostertuin hing vol aroom
van witte anjelieren,
Lutgardis had een mooie droom:
zij wou haar thuiskomst vieren.
De navend was van heimwee ziek,
de zon hing laag te branden.
Heer God, de taal van dit kantiek
hoorde ik in Dietse landen!
En toen de lauwe zomernacht
de wereld had beslopen
weenden haar blinde ogen zacht:
zij zag de hemel open...
Heel Dietsland hangt nu vol aroom
van witte anjelieren,
de jonge moeders komen vroom
de maagd met anjelieren vieren.
Karel Vertommen
Soms wuift een hand..., Heideland, Hasserlt, 1969
APENBOOM
De bomenverzamelaar
Reuzenhandelaar was hij; verscheepte stammen
over zee, liet de dikste bossen tot wind slaan
een spoor van rillende stekje na
zocht in dit mistig drasland ten slotte vrede.
Erosie knaagde zijn keukenvloer dun
storm koelde het eten af
op het terras achtervolgden tocht en takken
's nachts klonk uit zijn eigen keel het geluid van kettingzagen
hij groef maar nergens kwam een boom omhoog
alleen maar dood en donker water.
Op een ochtend met uitzicht op wezenloos veen
bestelt hij driehonderdeenentwintig manieren
om leegte te vullen, legt een ademloze zadencirkel
rond het huis en wacht -
levensboom, pijnboom, venijnboom
treurden, apenboom, zilverboom
hemel-, tulpen-, netelboom, fijnboom
trompet-, mammoet-, spijtboom.
Het gastenboek verzwijgt hoe bij het vallen van de avond
hij trillend uit het raam keek. Daar. Waar nu de zon verdwijnt;
woest opgerukt, in het kielzog van de herten, in de leegte
tussen stammen, een schemerig maar onontkoombaar
leger geenbomen.
Marjolijn van Heemstra
Als Mozes had doorgevraagd, Thomas Rap, Amsterdam, 2010
APPELBOOM
De appelboom
Lezen in de appelboom
’t geluk dat er te bloeien staat
een aapje zijn
en klauteren in de kroon
schudden aan de vrijheid
tot er een vrucht afvalt
geboren voor mijn kleine hand,
een volle maat
een volle beet geluk.
Fernand Florizoone
Lezen in de appelboom, Desclée De Brouwer, Brugge, 1976
&
Appelboompjes
Vol kitscherig witroze bloesem
showen ze elk jaar opnieuw
wat ons - en dan zit het nog mee -
eens in ons leven vergund is:
bloeien, heftig, een tijdlang.
Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst, Meulenhoff, Amsterdam, 2015
ARONSKELK
Aronskelk
Dankzij de kussens in haar rug haalt haar blik de vensterbank.
De kelken van haar witte handen vallen in het laken uit.
Het achterland blijft onbereikbaar. Tegen wil en dank
rijpt daar het koren, waar water de grond verbruit.
Wel ziet zij voor het glasgordijn de grote waterplant,
die scheutig met het groen omspringt, de witte vlag
opsteekt, volgens ingewijden op bevel van hogerhand,
want wie schoon en breekbaar is, valt als een oogopslag.
Ik had het eigenlijk kunnen weten. Waterrijk en lelieblank,
een waas van heiligheid, de schoonheid van het liegen,
het ranke buigen in bevalligheid, de lokroep van de stank.
De dood verleidt de slaap met heel voorzichtig wiegen.
Ik leg de kussens op de stoel, sluip weg tot waar ik jank.
Zij zoemt zo zacht met voor het raam ’n valkuil voor de vliegen.
Albert Megens
Nieuwe wisselzangen, Opwenteling, Eindhoven, 1990
ARTISJOK
Artisjok
Cynara scolymus
Ik sluimer in de artisjokkentuin
verval in paarse visioenen
als meeldraden nog opeengepakt
op zorgzame bodem naar boven reiken
beschut door robuuste wachtershanden
ontlokken van stuifmeel
teder volstaat voor bijenpootjes
onhoorbaar komt het vrij met pufjes
botanisch is mijn communiegang
ik proef handpalmen
maak de bodem vrij van draad
eet met devotie
bedeesde smaak
Will van Broekhoven
Verschijnt hier voor het eerst
ASPERGE
Chopin in de aspergevelden (4)
Chopin in de aspergevelden (4)
en in de aspergevelden verstomt
het gesjilp van vogels
het geritsel van dieren
als plotseling dat vormeloze opduikt
dat rare verschijnen uit het niets
die eerste aarzelende klanken
nu heb je de poppen aan het dansen
denkt een vrouw haar handen nog in de aarde
maar het gebulder van de opzichter
trekt een streep aan de horizon
Willem van Zadelhoff
Al mijn kappers, Polis, Antwerpen, 2020
ASTER
Asters
Asters zijn bloeiende bloemen mooie
zo paars als ze groot zijn en niet
groter dan verdriet
Asters maken een lange reis naar lege
ogen asters lijken sprekend op
niemand die luistert
Bart Vonck
Tijdgenoot: wandelaar, Pablo Nerudafonds, Brugge, 1986
AUBERGINE
[....]
Hoeveel zuiver zuiden is in deze tuin:
komkommer, aubergine, peper en citroen
maar van dit dorp vooral het hart
onzichtbaar voor de dood. De doden
liggen hier doodgerust voor de dood
terwijl de zon zijn avond sterft.
Zo loopt in onze handen, op onze mond,
de vriendschap van vele eeuwen rond.
Hedwig Speliers
Als God in Frankrijk, Uitgeverij P, Leuven, 2016
AZALEA
veranda 1
wist filigrane druilregen de ruit de groene
tot doom tot ingerichte droom van verre
een azalea weegt en wikt het druppels geworden
druppelsgewijze water ook staat er een streng
van fluiten en kleuren in den hoge
te mijden moment denkt hij in een flits
van wenkbrauw tot wenkbrauw en penseelt
punkt
blau
Werner Spillemaeckers
Verzamelde gedichten 1954-1974, Uitgeverij Saeftinge, Westerlo, 1974