cimbel en bombarde.
op haar zoet leeuwenbekje.
een zandblauwtje gelopen.
geen monnikskap te kopen.
zij met haar herderstasje.
het varkensgras verzwegen.
die schrijf ik wel een briefje.
zonder met ze te trouwen.
na Salomon z’n zegel.
en ’t bleef een kale jonker.
karwij en akkefietje.
veel adderkruid mee groeide.
de druk dan van de ketel.
een sneeuwklokje gaat luiden.
van een zomeradonis.
AGAVE
Het
De tuin ligt onder de hoede
van de berg met de pluim:
zacht en driehoekig watermerk
in het helderblauwe doek
van het grootse schouwtoneel.
Hier is aanwezig
wat niet aantastbaar is:
het stapt over paden en zoden,
geen grashalm buigt
onder voet of adem,
noch wijst op enig spoor.
Het volgt de hagedis,
lenig en zelfbewust,
op weg naar haar bestemming.
Aan de ligusterheggen
plukt het de zwarte bessen,
en op bevlekte vingers
weerhoudt het van de vlinders
een vleugje melige kleur.
Het ademt in de oleanderstruiken,
brandt in de purperen bloemenstroom
die Bougainville meebracht
van zijn verre reis.
Het verbergt zich in de boezem
van de agaven,
brult victorie aan de doornen
van de vijgencactusbladeren,
verdampt in de waaiers
van de palm- en papyrusbomen,
tilt ongenadige doorzichtbaarheid
naar de grenzen
van het domein.
Albert Bontridder
De tuinen van Naxos, Druksel, Gent, 2004
&
Vrij spel
Van muren ken je de voegen die niet willen wijken
het wegsterven van uitgebloeide klanken.
Onder het dak groeit het gat waar je
door moet en kleuren hun vorm krijgen.
In je hoofd ritselen varens, slingeren
agaves hun bloemstengels de hoogte in
ontrollen zich zandlijn en golfslag
woelt onvermoeibaar het water
stijgt muziek uit een gloed van
gedachten op als witte rook.
Edward Hoornaert
Weten welke huid je aan moet, Uitgeverij P, Leuven, 2023
AHORN
Mijn twaalf geliefde Ruisaards
De boekenboom van Johan Six met al die
half verscheurde
half vergane of vernietigde boeken en encyclopedieën.
De wonderboom die zeer giftig is voor de mens en het paard.
De olm voor de uilen die daar schuilen.
De ahorn die huilt zoals in het Duitse woord Ahorn.
De berk met het berkensap en de zilverwitte stam
voor een berkenkruisje bij het graf van een oud Oostfronter.
De kersenboom (Prunus cerasus) die doet denken
aan de kersentuin van de elitaire Tsjechov in Rusland.
De Japanse esdoorn omdat een Japanse tuin niet zonder kan.
De magnolia omdat die zo mooi in bloei kan staan.
De peppel zoals in een gedicht van de verheven dichter Leopold. De
dennenboom voor onze besneeuwde kerstdagen
in het zuiden van Tirol.
Een treurwilg (un saule pleureur) met dat groengeel gebladerte
zoals in Brugge aan het Minnewater
en de sequoia omdat die hoog naar de Californische hemel reikt.
Hendrik Carette
www.digther.blogspot.com, Wingene, 2025
AKELEI
Wilde akelei
De witte vergeet-mij-niet hoort
blauw te zijn, maar alles is hier
mogelijk, deze lente brengt
twee reuzen akeleien voort
ze blijven langer dan onder
bloeitijd staat vermeld, ze werpen
koddige staartjes uit hun kop
wij maaien ingehouden om
eigen voetstuk ook, dat wankel
wordt sinds zich daarboven al het
bloeien in een trechter stort
als weelde dan verwelken is
hoe dragen wij het statig
tot in ons nederig breken
Emma Crebolder
Op oude zee of mergelgrond, Literaire Activiteiten Maastricht, 1992
&
Tuin
Nooit kan hij eens iets op z'n eentje.
Met dank aan spa, zaag, snoeimes,
hijst tussen huis en wereld
niet meer dan een keer per jaar
moeizaam de tuin zich in bloei.
Mooi is hij dan wel, toegegeven:
jasmijn, akelei, kamperfoelie.
Straks struikelt de sukkel en valt weer
voorover de gretige herfst in.
Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst, Meulenhoff, Amsterdam, 2015
AKKERDISTEL
Vruchtpluis
het onkruid woelt
van de pogingen in haar buik
daar krioelen duizend poten
moeder verlaat de doorploegde akkers
om ze te verruilen voor een open zee
ze draagt een zoute massa, de vorm verloren
in een vermomd huis zonder stem
slapen Noordzeegrijze kiezels
ze vermoedt ogen in lege schelpen
van akkerdistel en hondsdraf
tot wilgenroosje of zilverschoon
ze beslist: elke bloem verdient een naam
Elise Vos
Van alles de laatste, Uitgeverij P, Leuven, 2025
AKKERMELKDISTEL
Del
'Schuifelend golven, zachtjes snevend.'
Zeereep, del waarin achtergebleven
billenafdrukken van moeders, golven
slijpsel waar de zee in verzandt.
Zegge, akkermelkdistel,
de heupzwaai van helmgras,
niets in het verschiet,
dan tussen duin en water, wij, in het af en toe
van een zuchtje zee, waarop meeuwen gelukzalig
lanterfanten, twijfelen tussen blijven of niet.
Jan van meenen
De zee is een zij, Uitgeverij P, Leuven, 2019
ALFALFA
De vegetariër terza rima
Al eet hij nimmer vlees, toch is hij wreed.
Tot moes maalt hij een blozend goudrenetje,
spinazie hakt hij in de pand. Veel leed
brengt ook het villen van een groen courgetje,
het fieltig uitknijpen van saprijk fruit,
het lichten van een tuinboon uit diens bedje.
Die bruut steekt aardappels de ogen uit
en rukt radijsjes keihard uit de aarde,
alfalfa, in de kiem gesmoord, vormt buit!
Een vegan blijft gewoon een grofbesnaarde.
Plant-aardig? Nee, er wordt immers geleden
door al wat weerloos is en dus van waarde.
Helaas, je brengt zo iemand nooit tot rede.
Als heilig boontje tafelt hij in vrede -
Inge Boulonois
Meander, Alkmaar, oktober 2024
ALFRANK
druk strooit de lucht met gouden zon
schijngestalten in het avondland
omdat het ik niet van het ik meer weet
de vos eeuwig de jager tart
zijn huid als zeldzaam raadsel lost
ontsluit de alfrank zijn wondere geheim
dit is intens elk woord beminnen
iedere letter als een vijand haten
Tony Rombouts
Het dertiende teken, Stuip, nummer 11, Antwerpen, 1967
ALOE
Inzicht
Geen geliefde geen naam in de zomer
geen mond geen wellust van water
in de hitte de draaddunne vogels
de dorst dit gaat nooit meer over.
Een lichaam als brood gegeven
de zomer een wig gedreven
tussen het ene en het andere leven
smartelijk de drijfveer geduid.
Gesloten voortaan als de lotus
onkwetsbaar als water toegegaan
met aloë uw borsten bestreken
volgroeid langs de beken het bitterkruid.
Aleidis Dierick
Een zomer voorzien, De bladen voor de poëzie, Brugge/Nijmegen, 1977
ALGEN
Zelfkant
Het oog gehoorzaamt aan de wetten van het water,
elke afglans is terugslag van een beeld dat ons uit handen glipt.
Zo glijdt ons lichaam rimpelend weg tot het zichzelf terugvindt
in een onderstroom, buigt een boom zich wuivend over de schaduw
van zijn neerhangende takken, bloeien lippen in een ondergrond
van woorden die iemand anders voor de gelegenheid heeft bedacht.
Een zwaluw trekt de lijnen van zijn schrift over de blauwe luchtwand
richting evenaar. Een wolk van algen houdt de vijverbodem in een winterslaap.
Wij zweren bij de oever die ons van een gladde huid voorziet, de stem
die bij gebrek aan ruimte ons geen uitweg biedt.
Edward Hoornaert
Weten welke huid je aan moet, Uitgeverij P, Leuven, 2023
ALRUIN
[....]
De binnenste omheining bergt een heilig
schaduwrijk en bloesemend bosschage,
waarin zich naast kornoelje en laurier
ook rijzige platanen laten zien.
Een scherm van lage planten dekt de bodem:
roemrijke affodil, fraai venushaar;
doornappel, cypergras en ijzerhard;
salie, raket en wilde kamperfoelie
met bloemen als viooltjes; pluimlavendel,
pioen en welige basilicum;
alruin, gamander, marjolein die kruimelt;
de krokus die zo heerlijk geurt, de tuinkers,
en ook de edelweiss; struikwinde, malve,
kamille en de donkere papaver;
nieswortel, algenezer, akoniet -
en vele andere fatale kruiden
bedekken er de bodem van die tuin.
[....]
Piet Gerbrandy (vertaler)
De barre tocht van Orpheus - Argonauten in de Late Oudheid, Damon, Eindhoven, 2023
ALSTROEMERIA
Wie gaf de namen aan de bloemen?
Op een dag...Ja, dit klinkt zoals een sprookje begint. Op een dag
had de vader van de kleine Carl een naam nodig om aan de zijne
toe te voegen. De linde vóór zijn huis inspireerde hem. Linnaeus
klonk goed. De grote Carl zou later ook de planten dubbele namen
geven. Latijnse namen om alles te zeggen wat men moet weten.
Hij voegde de naam van leerling Graham toe aan Alstroemeria.
Twee namen voor de winterharde struiken met opvallend groene
blaadjes en bloemen in vele kleuren uit Chili, Brazilië en verder.
Linnaeus noemde de Camelia naar botanicus-jezuïet Kamel die
de bloemen meebracht van zijn missie naar de Filipijnen.
Tel het aantal Japanse rozen met toegevoegde naam zoals Rubens,
Cleopatra, Roi de Belge, Monsieur, Madame, Rosemary. En dan
nog de Williamsi en de Rusticana Honda. Sommigen kwamen
uit de tropen. Overleven leerden zij door Parks en Ackerman.
Campanula, Cooneaster, Clematis, Crocussen en cyclamen.
Nog vóór de vijfde letter van het alfabet, telt de Bloementuin
al vier pagina's van soorten. Ongelooflijk maar de P van Paeonia,
pioenrozen met vele tweede namen, scoort op zich al even hoog.
Kijk ook naar Hedera, Helleborus, Hosta, Iris e.a. schoonheden
die kleurig bloeien. Geen Keizerin Charlotte gevonden.
Ina Stabergh
In het oog van de stilte: een parel, Uitgeverij Les Iles, Ellezelles, 2024
AMANDELBOOM
Vincent van Gogh 1
Wat bloeit de amandelboom of het azuur?
De omtreklijn ontgaat het oog, het koloriet
taalt om oneindigheid, en de amandelboom
toont de drang om schilderkunst te worden.
Het einde van de route heet amandelboom,
van de kwaadwillige wintertuin te Nuenen,
tot de bloesems van mijn godgeklaagde liefdes.
Ik word heel en al oog. Ik tel de tegenslagen
niet meer, die me naar mezelf geleid hebben.
Het licht verplicht het oog zichzelf te wezen.
Marcel Obiak
Een eeuwig eind, Poëziecentrum, Gent, 2008
&
Bloesem van amandel
De blonde vrouw schijnt eeuwen dood en niets
bevalt me nog.
Ik dof geen stoffige metafoor meer op
met bloesem van amandel
ik zoek geen schokkend klank- en lichteffect
breek mij de glasvliesdunne schedel niet
om zoiets overbodigs.
Daarvoor heb ik het al te schel te fel genadeloos
verlicht gezien.
Daar zijn nu ziekte alleen en ouderdom de kosten
voor het levensonderhoud.
Al eeuwen lijkt zij dood: geen hand, geen glanzend oog
verlangt mij nog.
Erik Spinoy
Het Liegend Konijn, Polis, Amsterdam/Antwerpen, 2017/1
AMARYLLIS
Amaryllis
Zij is uit vuur.
Zij is al zwoegende ontbrand.
Van adel is zij.
Gewapend staat zij opgericht.
Haar kamers groen, haar bronnen zand.
Zuster van mij.
Wij overwinteren de levenstijd.
De gruwelijke dood komt naderhand.
Zon, maan en sterren stamelen voorbij.
Lantarens zijn wij in het avondland.
Maria de Groot
De Rozen, De Prom, Baarn, 1991
AMBERBOOM
De wintertuin
De amberboom
en de sterroetbedauwde rozelaarblaren
gun ik een stem zo donker
als van de zangeres die, op hardstenen vijverdolfijnrug gedrapeerd,
zonder pardon een zilte mist in gaat
opwolkend uit de kelen van viriel doch weemoedig geblazen hoorns
bij de inzet van KV 427, het Kyrie.
Wat wacht ons, als de herfst gaat zingen,
ontwaakt van eigen brand? Scherven, trommelvuur?
Wat voorzegt dat gehamer in de verte? -
Nog zijn wij uitblinkers, met weerbarstig, lyrisch lament
om zelfvergooide paradijzen, om het eeuwig wenkende:
graflegging dreigt - u voelt 'm al - van wat des mensen was,
in casu melodie, hymne, zielsontlading.
Gesmoord tot ondertonen uit het barstend bassin;
bent u oud genoeg om de oerversie te hebben gekend,
dan hoort u voor geen cent minder dan toen -
wat menselijk maakt is immers die verbeelding.
Laat al wat leeft nu snakken naar adem met laatste lofzang:
de ware glorie is aan de natuur, dat stinkende, verzuurde ginds -
in gassen die ons gaan verstikken
daagt al een nieuwe winter en een nieuw geluid.
Anneke Brassinga
Verborgen tuinen, De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2019
ANANAS
Het oog van de ananas
De weelde omringt mij als en
schijf ananas waarin ik het gat
ben. Eigenlijk zou ik het hiaat
moeten vullen met iets
substantieels, maar dat gaat ten
koste van de feestvreugde vrees ik.
Beter is mijn ogen open te houden
en het knipperen volhardend tegen te gaan.
Tegen een ieder die blind is zou
ik willen zeggen: kijk om je heen
en betreed het paradijs met twee
vingers in je neus op een pluizige ezel.
Rogier de Jong
En nooit meer terug, bundel in voorbereiding
ANDOORN
Weldendreef
Beeld je in dat er geen plek is
buiten de dreef. Daarbuiten is niets
dan geraas van de steedse beschaving.
Verder weg in haar oostelijk bed
verliest de maanzieke Schelde
haar water in hammen en broeken.
Hier fonkelt de wereld in weelde.
Drie maal per dag ga je wandelen
zie je de dingen weer anders.
Het licht filtert zacht violet, het ruikt
er naar andoorn en vochtige kleren.
Je slaat een arm om een boom
voelt de groeven van jaren stilzwijgen.
De wind bladert zacht door de bomen.
Alsof hij geheimen vertelt die bewaard
moeten blijven tussen kapel en kasteel
tussen kerkdreef en achterland.
Lut de Block
Een tijdelijk onderdak, Arbeiderspers, Amsterdam, 2015
ANEMOON
Anemoon Honorine Jobert
Het ijle van de witte anemoon op
taaie stengel. De wind in verwarring
merels op vinkenslag.
Niets nog bovenaards. Bloeien maar.
Slaapdronken uitwaaiend. Blaadjes
als vaantjes. Zijdepapier.
Ik zeg je: het zijn minnaars
in de vitrine van de tuin. Uitgestald.
Alleen zichzelf. Het hart
ontkleed. Meeldraden verknoopt.
Verraderlijk hun dood. Zonder gezichtsverlies
geknakt.
Jo Gisekin
Dooitijd, Poëziecentrum, Gent, 2012
ANJELIER
Sint-Lutgardis
De kloostertuin hing vol aroom
van witte anjelieren,
Lutgardis had een mooie droom:
zij wou haar thuiskomst vieren.
De navend was van heimwee ziek,
de zon hing laag te branden.
Heer God, de taal van dit kantiek
hoorde ik in Dietse landen!
En toen de lauwe zomernacht
de wereld had beslopen
weenden haar blinde ogen zacht:
zij zag de hemel open...
Heel Dietsland hangt nu vol aroom
van witte anjelieren,
de jonge moeders komen vroom
de maagd met anjelieren vieren.
Karel Vertommen
Soms wuift een hand..., Heideland, Hasserlt, 1969
APENBOOM
De bomenverzamelaar
Reuzenhandelaar was hij; verscheepte stammen
over zee, liet de dikste bossen tot wind slaan
een spoor van rillende stekje na
zocht in dit mistig drasland ten slotte vrede.
Erosie knaagde zijn keukenvloer dun
storm koelde het eten af
op het terras achtervolgden tocht en takken
's nachts klonk uit zijn eigen keel het geluid van kettingzagen
hij groef maar nergens kwam een boom omhoog
alleen maar dood en donker water.
Op een ochtend met uitzicht op wezenloos veen
bestelt hij driehonderdeenentwintig manieren
om leegte te vullen, legt een ademloze zadencirkel
rond het huis en wacht -
levensboom, pijnboom, venijnboom
treurden, apenboom, zilverboom
hemel-, tulpen-, netelboom, fijnboom
trompet-, mammoet-, spijtboom.
Het gastenboek verzwijgt hoe bij het vallen van de avond
hij trillend uit het raam keek. Daar. Waar nu de zon verdwijnt;
woest opgerukt, in het kielzog van de herten, in de leegte
tussen stammen, een schemerig maar onontkoombaar
leger geenbomen.
Marjolijn van Heemstra
Als Mozes had doorgevraagd, Thomas Rap, Amsterdam, 2010
APPELBOOM De appelboom Lezen in de appelboom
’t geluk dat er te bloeien staat
een aapje zijn
en klauteren in de kroon
schudden aan de vrijheid
tot er een vrucht afvalt
geboren voor mijn kleine hand,
een volle maat
een volle beet geluk.
Fernand Florizoone
Lezen in de appelboom, Desclée De Brouwer, Brugge, 1976
&
Appelboompjes
Vol kitscherig witroze bloesem
showen ze elk jaar opnieuw
wat ons - en dan zit het nog mee -
eens in ons leven vergund is:
bloeien, heftig, een tijdlang.
Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst, Meulenhoff, Amsterdam, 2015
ARONSKELK
Aronskelk
Dankzij de kussens in haar rug haalt haar blik de vensterbank.
De kelken van haar witte handen vallen in het laken uit.
Het achterland blijft onbereikbaar. Tegen wil en dank
rijpt daar het koren, waar water de grond verbruit.
Wel ziet zij voor het glasgordijn de grote waterplant,
die scheutig met het groen omspringt, de witte vlag
opsteekt, volgens ingewijden op bevel van hogerhand,
want wie schoon en breekbaar is, valt als een oogopslag.
Ik had het eigenlijk kunnen weten. Waterrijk en lelieblank,
een waas van heiligheid, de schoonheid van het liegen,
het ranke buigen in bevalligheid, de lokroep van de stank.
De dood verleidt de slaap met heel voorzichtig wiegen.
Ik leg de kussens op de stoel, sluip weg tot waar ik jank.
Zij zoemt zo zacht met voor het raam ’n valkuil voor de vliegen.
Albert Megens
Nieuwe wisselzangen, Opwenteling, Eindhoven, 1990
ARTISJOK
Artisjok
Cynara scolymus
Ik sluimer in de artisjokkentuin
verval in paarse visioenen
als meeldraden nog opeengepakt
op zorgzame bodem naar boven reiken
beschut door robuuste wachtershanden
ontlokken van stuifmeel
teder volstaat voor bijenpootjes
onhoorbaar komt het vrij met pufjes
botanisch is mijn communiegang
ik proef handpalmen
maak de bodem vrij van draad
eet met devotie
bedeesde smaak
Will van Broekhoven
Verschijnt hier voor het eerst
ASPERGE
Chopin in de aspergevelden (4)
en in de aspergevelden verstomt
het gesjilp van vogels
het geritsel van dieren
als plotseling dat vormeloze opduikt
dat rare verschijnen uit het niets
die eerste aarzelende klanken
nu heb je de poppen aan het dansen
denkt een vrouw haar handen nog in de aarde
maar het gebulder van de opzichter
trekt een streep aan de horizon
Willem van Zadelhoff
Al mijn kappers, Polis, Antwerpen, 2020
ASTER
Asters
Asters zijn bloeiende bloemen mooie
zo paars als ze groot zijn en niet
groter dan verdriet
Asters maken een lange reis naar lege
ogen asters lijken sprekend op
niemand die luistert
Bart Vonck
Tijdgenoot: wandelaar, Pablo Nerudafonds, Brugge, 1986
AUBERGINE
[....]
Hoeveel zuiver zuiden is in deze tuin:
komkommer, aubergine, peper en citroen
maar van dit dorp vooral het hart
onzichtbaar voor de dood. De doden
liggen hier doodgerust voor de dood
terwijl de zon zijn avond sterft.
Zo loopt in onze handen, op onze mond,
de vriendschap van vele eeuwen rond.
Hedwig Speliers
Als God in Frankrijk, Uitgeverij P, Leuven, 2016
AZALEA
veranda 1
wist filigrane druilregen de ruit de groene
tot doom tot ingerichte droom van verre
een azalea weegt en wikt het druppels geworden
druppelsgewijze water ook staat er een streng
van fluiten en kleuren in den hoge
te mijden moment denkt hij in een flits
van wenkbrauw tot wenkbrauw en penseelt
punkt
blau
Werner Spillemaeckers
Verzamelde gedichten 1954-1974, Uitgeverij Saeftinge, Westerlo, 1974