B

BAARDMOS

Zomer

Ik schrijf, het is zo stil, de zomer
zo groen als onder water wanneer
je neerzinkt en de ogen opent
een halfblinde wereld van opaak licht,
een dichtgewoekerd oerwoud,
geen kreet, geen ruisen,
en nergens, nergens daarin
een schim van jou.

Welke kant zal ik opgaan, zal ik
de rivier opvaren en verloren gaan
in ziekten en ongedierte en hulpeloosheid?
Of zal ik omkeren, in de steden dwalen
en verloren gaan
in ziekten en ongedierte en hulpeloosheid?

Of zal ik hier wachten tot jij me vindt,
overgroeid door lianen en baardmos,
dichtgeregend, weggespoeld,
een handvol zwarte aarde
in de jungle.


Hans Warren
Nakijken, dromen, derven, Bert Bakker, Amsterdam 1992



BALSEMBOOM

Mirre

Langs heuvelruggen tussen tijm, theeroos, lavendel
uit bast van balsemboom wordt bitter vocht gegaard,
het sap vers van de schors door dieper borend kerven,
gedroogd ten boordsteen, voor vandaag bewaard.


Gery Helderenberg

Verzamelde gedichten, De Gulden Veder, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1978



BALSEMIEN


Najaar

Najaar. De kille tuin. Zoals door niet meer dan
de warmte van een hand het doosje van
de rijpe balsemien uiteenspat tot een vuurwerk
van zaadjes, wil ik dat ik doodgaan kan.


Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst, Meulenhoff, Amsterdam, 2015



&



Balsemien

Dit is het huis
de bel doet het niet
maar de deur is open
ik had u verwacht
een hese stem
iemand voelt zich bedreigd
te veel kleine poezen
en het venster
met glazen speelgoed
trap op de keuken
die in niets op een keuken lijkt
het grote huis om ons heen
is ondoordringbaar
verkruimelt om ons heen
tot verleden
op het terras een balsemien
boven de thee
de ogen kijken je aan
de hese stem
voelt zich
aan tafel
de thee de balsemien
te veel kleine poezen
en het grote huis
nu minder
bedreigd


Richter Roegholt
Spiegel van Sem, nummer 5, Amsterdam, 1967



BAMBOE

Purper bamboeriet

’k Wil worden purper bamboeriet.
Het onderste van deze spriet
snijdt men tot een schalmeitje,

het midden tot een fluitje
en ’t uiteind zal een schrijfstift zijn
daarmede ik schrijf: “Ik denke dijn!”


Bert Decorte
Nieuwe gedichten, Manteau, Brussel, 1946


&


Ter herinnering aan Agni - De as van de herinnering

XVIII

Eer en geweten in eigen hand genomen,
riten en regels onderhoudend, 
de aarde steeds opnieuw kerend,
plantte je je er dieper en dieper in.
Zoals een vlaggestok van groene bamboe
wortel schiet en plotseling ontspruit,
ben jij van bamboe tot bamboestoel gegroeid.
Toen woei er een lap, nu zijn er groene bamboebladeren,
alle waaiend in de wind,
gelukkig en blind.


Jit Narain
Een mensenkind in niemandsland, In de Knipscheer, Haarlem, 2021




BANYAN

Wij


De zoo wekte altijd die oude melancholie,
het schuifelend wachten voor kaarten,
mijn broertje, lentezwaluwen die lachten
om onze lollyhanden en ijsbaarden.

Blauw was de kleur van hemel en hemd.
Giraffen, zo hoog dat ze de zon raakten.
De taal die we spraken vol vrije klanken,
het geluk, pronkend als bloemenranken.

De dierenwereld bracht ons even samen.
Zonder weet waar we vandaan kwamen
droomden we met de dolfijnen mee,
Kereltjes uit een andere schoot, wij twee.

Waarheid toen werd heimelijk verzwegen,
jongetjes toen kenden geen grauwe regen.
En nu oud, met verdrietig hart, vlucht ik
ver weg om te vergeten, - maar hier

tranen de banyanbomen nog steeds zwart,
Vervliegen de vleermuizen tot perkament,
wolken van vluchtige vertelsel; over mij,
over een broer die ik nooit echt heb gekend.


Johan Clymans
Watermerk – 10 jaar Digther, Comsa!, Diksmuide, 2010




BEGONIA

Begoniabloem –
afgevallen vóór haar tijd,
drijft zij nog één dag,
als een lotus op de Nijl,
in het kleine vogelbad.


Andrea Serverius
Vuursteen, 21ste jaargang, nummer 3, Wilrijk, 2001




BELLADONNA

Belladonna

Zwart in mij, zieltogend landschap,
staat de lipbloem der begeerte,
tegen zwartberookte bergen,
vechtend tussen dood en bitterheid –
o hartstochtelijk verkoolde bomen!

Splijt niet open tot een lach,
schors, mijn eenzaamheid.
Barst niet uit beschaamde wortels,
toon haar niet het malse merg
verborgen gistend, in uw bast.

O belladonna, giftige woekerbloem,
op zwarte akkers van mijn zaad,
verwoestend kruid op blote bodem,
bittere beker tegen wilde koorts –
o liefste met het doodshoofd achter je tong!


Francis De Preter
Brandhout voor een zomer, Die Poorte, Antwerpen, 1966



BERENKLAUW

tuin in september
bramen glanzen vogels toe
berenklauw verdort


Bert Bevers
Hortus conclusus, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 1999



BERGAMOTBOOM

Sidi Slimane, avant la lettre

Zeg niet dat het genoeg is
om onder het wassen
mijn naam drie keer te roepen
richting Gibraltar.
Een brief - schrijf een brief,
je kunt het.

Raap een papiertje op van de gele grond
onder de bergamotboom,
schrijf met een ballpoint van de
Banca de los Santos y Jesus
dat je het allemaal nog niet weet.

Je kunt een enveloppe vouwen van begeerte
- maar niet je tong snijden aan de scherpe randjes -
plak een zegel van eucalyptushars.
Wacht op een vleugje passaatwind.
Gooi vervolgens de brief
met een opwaartse beweging de lucht in.


Liesbeth V. Hafenrichter
Nog een lente - 30 dichters gekozen door Meander, P, Leuven, 2010




BERGBASTERDWEDERIK

Bergbasterdwederik

Hij is komen aanwaaien in onze tuin
en de enige niet-gekweekte plant
ik beschouwde hem eerst als onkruid
maar Judy kende hem bij name

Nu bloeit hij op drie plaatsjes tegelijk
met minuscule bloemetjes, rose
ik heb hem opgezocht in de Flora
en geleerd dat hij vrij algemeen is

Hij geniet nu speciale bescherming
in siertuinen wordt hij uitgetrokken
maar wij zijn milieuvriendelijk
en hij heeft een mooie naam

Zo verzorgen wij weer een kind
sinds ons poesje zo jammerlijk stierf
God is gul met zijn scheppingen
en wij zijn blij dat hij bij ons is


Kees Winkler
Verzamelde gedichten, Thomas Rap, Amsterdam, 1997




BERK


Betula pendula


Ruwe berk, gebarsten bast maar sterke sapstroom.
(Een zilveren fluitje, vliesvleugelig en solitair,
voedt zich met de nectar
en bestuift in ruil)

De stad schuift aan op lange latten.
Berk ruimt baan voor ratelende
kranen, Poolse klanken onder helmen,
knarsende vrachtwagens vol vloeibaar gas.

De barsten in de bast zijn niet van gisteren
maar vallen almaar meer op.
Wat is de ruil als niet meer wordt bestoven?


Hilde Keteleer
Weg van de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 2019


&  


de eik zoent de berk
tangopassen naar de zon
ijken ’s nachts de maan


Hans Mellendijk
Hoe bomen elkaar omhelzen, Personare, Doesburg, 2017



&



Betula pendula

Een grondbezitter is de berk,
een wijze, zilvergrijze man.
Hij is de eigenaar van het bos,
van alle boreale bossen in de noordenwind.
Hij buit de grond niet uit,
Zijn buren in het bos beminnen hem.
Het zand is hem in stilte verkleefd.

De berk is de meester van de sneeuw,
zichtbaar en onzichtbaar.
Zelfs in een puinhoop stelt hij zijn hoop,
al zint het puin op wraak.
Vredesrunen staan er in zijn bast gegrift,
zij vermenigvuldigen hun aanspraak
Op diepere gronden.


Francis De Preter
Natuurgetrouw geschilderd en geschreven, Orion, Brugge, 1974




BEUK

Beuken

Winter maakt zichtbaar. Er zit
niets anders het licht
in de weg dan een boom
die beloften bewaart

en elk woord dat je voelt
in je botten. Zo bestaat
het geraamte van looizuur
en lucht dat bedaart en

behoedzaam ontworteld zich
richt naar de wind en daarna
het dal en het dorp in
zijn richting niet vindt.


Erik Heyman
Dagmaat, Arbeiderspers, Amsterdam, 1994



BEVERBOOM (PRODIX MAGNOLIA)

Magnolia pascalis

Nu hurk ik stellig in het gras
magnolia pascalis
en voel de aarde aan de tand
talis qualis

In sparregras en heesterkruid
tel  ik recettes na
aan honiggoud en zonnebuit
prodix magnolia

De zomer zit op tien procent
dat tienmaal decimaal is,
hoe breek ik onder dat ferment
dat mij van haar noch pluimen kent,
magnolia pascalis.


Fernand Handtpoorter
Potas en slijm, De Bladen voor de Poëzie , Lier, 1962



BITTERKRUID

Het bitterkruid

Want gij wéét niet hoe trots ik ben
en hoe oud beminde oeroud
onder de helm van goud
duidelijk merkbaar het teken.

Die dacht mij open te breken
hij werd door de pest gesmeten
en stierf op een bed van brem
eer de sikkel was aangegroeid.

Beminde het bitterkruid bloeit
de zaden worden gelezen
door wie zegende zevenvoud
haar helder en oeroud weten.


Aleidis Dierick
Blauwdruk voor een vriendschap, De Bladen voor de Poëzie, Beveren, 1981




BITTERLING

Zomer in de gavers

Je wandelt fietst kajakt of zeilt.
Je kijkt naar vogels bomen bloemen.
Je hoort geknor gekir gekras
en verre kinderstemmen zoemen
zoals de hommel op de roze
rietorchis naast je in het gras.
Je wilt als Adam het al benoemen.

Je zit en ziet hoe riet en bladeren
een grasperkje en een streepje vijver
met een wit zeil erop omlijsten.
Je knipoogt naar de zon en zwarte
brokken als doodstille aalscholvers
in slagorde verdrinken. Dan wordt
het water weer zilver de lucht lazuur.

Was dat daarnet geen witwangstern?
Hij zit als woordklank in je hoofd
met fuut en kluut en waterral
met balsemien moerasrolklaver
poelruiter dodaars bitterling
en bij giftig sint-jacobskruiskruid
een bunzing die een muis bespringt.

De middagzon legt twee obolen
op jouw ogen maar je ziet
nog net Charon die zijn bootje
vastmeert in het friet en je hoort
zijn grafstem grommen: ik zweer
dat ik voor het weer omslaat dit
paradijs niet meer verlaat; tot dan
kan nergens nog gestorven worden.


Willy Spillebeen
Laaglandse Poëzie - Dichters uit West-Vlaanderen, Ballustrada 27/1-2, Terneuzen, 2013



BITTERWORTEL

Rondeau vir die Botaniese Tuin

    Noordwes-Universiteit, Potchefstroom

Die tuin droom wildernis, wil bloumagriet
op suiderberge; wil gaan soetgousblom
op bontebok se wei. Ou vaarlandswilg ver-
lang rivier, stoot vrug vir bonthoutkappers.
Die tuin wil die véld in gaan karee en doringboom.

Versteekte sensors ("goggas" om die vywer)
wil snap wat paddas langs riviére paar-
manel laat dra, padda poësie laat praat.
Die tuin dink wildernis.

Bitterwortel, kalahari-ver vandaan,
staan tuitkelk - soos bergtee, sandui, vlei-aanbblom.
'n Lánd biome word van hier bedroom.
Die wetenskap wil weet wat sonder hom
gebeur. Vers beklink wat haar te buite
gaan.
                          Tuin wil wildernis.


Bernard Odendaal
Nootvat. Kwashaal. Stapel., Tafelberg, Kaapstad, 2021




BLAUWE AGAVE

Blauwe agave

Struikelend over varkens. De enkels zwikkend in het zwarte
Stof naderde hij het dorp, waar de vuren nog smeulden en
Die nacht niet zouden doven. Vrouwen verdwenen in hun schaduw
Paarden hinnikten. De mannen weken somber uiteen. Alleen jij
Wist wie ik was, toen ik kwam. Woordloos vulde je glas na glas
Je zong voor me tot ik sliep en van je droomde, struikelend


Hans van de Waarsenburg
Avond val, Meulenhoff, Amsterdam, 1993




BLAUWE DRUIFJES

Blauwe druifjes

En toen stond jij voor
mijn deur met een bos
blauwe druifjes.

Je droeg een wit hemdje en
een gouden tiara: je was op
je mooist en nog mooier.

Toch had je niets van
de bacchante die mijn
wapenkamer uitgeput had

zoals ik verre was van de sater
met de mythische speer. Ik woonde
in een huis, als een vader.

Het kind van de rekening maakte
een tekening. Het tekende een
huis voor jou, aan de tafel.


Rogier de Jong
Memento, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2021



BLAUWEREGEN

Tuin van mijn dromen

Daar windt zich blauweregen bruut en gespierd als een engel
omhoog naar het balkon waar ik te ijlen sta,
nog niet bekomen van de droom

geknotte wilg te zijn die moederlijk haar holle hals
te bieden weet aan al wat uitzaai zoekend meelift in het achteronder
van distelvink en kneu -

grasduinend halmschuieren hun lust en hun leven, waarna ze altijd
even zitten gaan. In mijn inborst
hoogzomert de tuin bij ochtendschemerrood, plechtig

roerloos - maar ze kriebelen vreselijk, die ontkiemende
uitgekakte zaden! - moment van de ziel, zwevend te zien als wasem
boven het gazon. Voorbij de zang

komt stilte tot bloei, geladen met verstorven klank, rijpende bersting.
Zijn ze daar eindelijk, de bijen van het onzichtbare, om honing
te puren uit mijn houtig karkas?

Het nog de zwaartekracht trotserend gebinte
kreunt in overgave elke keer als ik, de hals vol zwijgende vogels,
een allerlaatste lokroep zwellen laat.


Anneke Brassinga
Verborgen tuinen, De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2019



BLAUWGRAS

blauwgras wildert groene weiden
tussen houtwal en rivier

hoogte nodigt er tot blijven
veilig heem bij ijlend tij

bouw hemelstenen welf en schouw
en leen aan verten venster
schuil onder schaduwblauw


Pien Storm van Leeuwen
Poosplaatsen, Uitgeverij Ceedata, Chaam, 2021



BLOEDBOOM

Wonden

Nu bij het kanaal in de wind
bij zonnig weer als wolken jagen
zoals meeuwen over water
soeverein, los van het land
vlagen de schaduwen langs
de rij kastanjes en zie je
daartussen bloedbomen
oplichten, glanzend
als het mooi is.

De droge schors loopt vol.
Bloedkorsten verzwarten
geven ruimte aan rot


Remco Ekkers
Kastanjegedichten, Uitgeverij Passage, Groningen, 2006




BOEKWEIT


De zomerdag

De dag is jong. De kleine vogels
zijn nog niet ontwaakt. Uit wazige,
verre nevels rijst, over de donkere bossen,
het dagelijks wonder van de zomerzon.

[….]

Kijk maar, hoe traag de nevel stijgt,
zich loshaakt uit het korenveld, verijlt,
en in het licht verdwijnt. O gouden zon!
De rogge blinkt. De tarwe rijpt.

De haverbellen aan hun smalle, groene halm
tintelen los en blij. De gerst zo recht,
zo zelfverzekerd, altijd hoogste in de rij.

Boekweit, koolzaad, klaverland: zo nederig
in percelen naast elkaar geplant; goudgeel
een golvende lappendeken.


Aleidis Dierick
Aalst in Vlaanderen, Genootschap voor Aalsterse geschiedenis, Aalst, 2020




BOLDERIK

Liedje uit het veld

Weegbree, waterscheerling, wederik,
betekenis die zong in labialen en
petalen, ligt ingebot in letterstof.

Ooit mondgemeen, nu mondrest van
de alchemist, de vedelaar, de dolende
vagant in cruydeboeck en foliant.

Taalveld! Ik wil mij met u verstaan.
Raai, silene, boekweit, bolderik,
lupine, bevernel en lentegentiaan,

melde, ringelwikke, kaardebol en
knolsteenbreek. De weg daalt in tot
vegetatie. Het zomert op de taalgrens.


Frans Deschoemaeker
Beginselen van archeologie, Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 1990



BOOMVAREN

Delicaat

                                    Wairarapa, Donnelly Flat

Zoals een spin haar draad kleeft aan de lucht
en aan een rilling in de dampkring hangt

zo zag ik daar aanvankelijk mezelf, hing er zo'n beetje bij.
Door mijn cellen spoorde dat uur. een niet-bestaan

of slechts ten dele, mijn brein ontregeld door verwarring
te veel te horen of juist niets, ik had nauwelijks oog

voor waar ik was. Tot ik ze zag. Toen veranderde het pad
en werd ik door het hoge blad van boomvarens beschut.

Hoe het zich uit het bos tevoorschijn tilt, de wijde veren viert
het onzekere wiegt, fragiel tot in de ijle vezels.


Marijke Hanegraaf
Iets dat ons kan. De Nieuw-Zeelandgedichten, bundel in voorbereiding 




BOSANEMOON


Bosanemoon

Anima anemone, witte sterren in het bos
uit de tijd gevallen
in de laatste sneeuw, bijna eeuwigheid.

We herkennen hoe we verwekt zijn, ziel in zaad
dat verder wilde, verder dan nu.


Hilde Keteleer
Weg van de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 2019

 

&


Bosanemoon

wulps vertakt zij haar wortelstokken
onder klokkend witte rokken
ver van bleu bloeit de bosanemoon
buiten zinnen, buiten gewoon


Helma Snelooper
Opvouwbaar bos, www.opvouwbaarbos.nl, Hummelo, 2019




BOSBES

Ode aan de bosbesstruiken

Ze groeien op in wijde donkergroene struiken
dicht bij elkaar, innig verstrengeld zo-
dat je wel tellen kunt totdat je gehaald wordt.
De groenheid van de bosbesstruiken
is onbeschrijflijk. Groener dan deuren
van jeugd staan ze laag bij de grond.
Engelen bewaken de bosbesstruiken
in juni, de brandmaand, de maand die zijn mand
als een mond met vlammende zon beschildert.
Wat zucht en knarst dan het bos van zoetheid
en ongehoorde aroma’s: wacht toch
tot je hand ervan druipt, proef als laatste
prikkel het dronkenmakende zaad,
de vleugelslag linea recta van de tingeltangel
de duistere stoffige zomerse bossen van de taal uit!


Habakuk II De Balker
Uier van t oosten, De Bezige Bij, Amsterdam, 1970



&



De bomen zwijgen

De bomen zwijgen,
en de weiden hebben
een wit kleed aangetrokken.
Nu begint het omzien
in verwondering.
De eerste beelden
van een lang verhaal
eisen vol ongeduld
een plaats op
in de geruisloze morgen.
Dit wordt een averechtse
verkenning op een weg
die immer smaller wordt
en naar bosbessen ruikt.


Romain John van de Maele
Herfsttij van het verlangen, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2015




BOSVIOOLTJE

De dilettant

Een doodskop grijnst op roze fluweel
in ’t heiligdom van je kamer.
Er geuren bosviooltjes in een schaal. Voornamer
gezelschap is zelden mijn deel.

Diep kijken de oogkassen en dwaas
naar je mooi gestileerde gebaren.
’t Gebit kan zijn lach niet bedaren.
En jij maar praten over Picasso en Servaes.

Je bent een malle jongen. Ik lust
je tronie: in mijn krocht laat ik ze pronken.
Geen haast? In fantasieën verzonken
heb ik je van de wereld weggesust.


Gery Helderenberg
Verzamelde gedichten, De Gulden Veder, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1978




BOTERBLOEM (SCHERPE)

Rammegors

Samenpakkende wolken
een wat magere zon
overvloedig fluitenkruid
steeds voortwoekerende
ranunculus acer daartussen
de rode gloed van zuring
en nog maar even
dan kleurt het rood
van de klaproos –

alles lijkt er te zijn.


Jos Steegstra
Tussengebied, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2005




BOUGAINVILLEA

Toch was het een mooi tuintje voor het Noorden,
lichtgeel gekalkte muren weerden wind.
Zodra de winter week sleepten we grote kuipen
met oleanders, bougainvillea’s
en roosmarijn aan. Als de lente straalde
ontlook een paradijs en in de volle zomer
geurde het als het Zuiden, vluchtig, heet.
Bij het fonteintje stond een verguld bronsje,
een cupido als middelpunt; zuiltjes met rozen
droegen bustes van keizers, door een dwaas
uit de achttiende eeuw in bruin marmer gekleed,
en alles sprak van bekoorlijk verval.
Natuurlijk, het was simpeler geweest
in ’t Zuiden te gaan wonen, maar geen eucalyptus
geurde bedwelmender dan de onze, en de zon
boven het lichtgekalkte muurtje stond
in het diepste blauw van peilloze illusies.


Hans Warren
Nakijken, dromen, derven, Bert Bakker, Amsterdam, 1992



BRAAMSTRUIK

Braamstruik in de sneeuw

Het hart van de stilte klopt
muisstil. De paarsrode aders staan
gespannen, de laten de aarde
niet los.

Zoveel spartelende onmacht,
geronnen tijd, nooit was de verwachting zo dodelijk
laag gespannen.

Het nest van de distelvink,
een uitgebrand oog.
Diep daaronder slaapt de egel,
pisros in zijn domheid.

De wind verwondt zich en ijlt
jankend weg.
En onverstoorbaar in zijn stank
slaapt de egel

die eens onze broer was, maar veel taaier:
hij kon overleven zoals hij was
terwijl wij moesten vluchten
in de lafheid, de arglist, het verraad

en mens moesten worden
naar het beeld en de gelijkenis van God.


Robin Hannelore
De zandfluiter, Heibrand, Vosselaar, 2002




BRANDNETEL

Blauwdruk voor een vriendschap XII

De zomer zou goed zijn voor ons
het hooiland tot rust gekomen
de paden wit opgenomen
in een landschap van hevig brons.

Donker de tuin langs de beken
brandnetel smaragdgroen nest
de blauwdruk wordt uitgetekend
het grensgebied vastgelegd.

In de hitte de zinkwitte zetels
de ramen breed open op gras
het hart heeft zijn kans berekend
bezwerend uw namen gezegd.


Aleidis Dierick
Blauwdruk voor een vriendschap, De Bladen voor de Poëzie, Orion, Beveren, 1981




BRAVE HENDRIK

Vuurdoorn me

Wikkeme?
Kamilleme... BraveHendrikme maar.

Vioolme, heliotroopme.

Boekweitme, maagdenpalmme.

Lisme, krokusme,.. zonnedauwme, klitme...

- Judaspenningme, guichelheilme, lookzonderlookme -

Bolderikme. Vijfvingerkruidme,
aspergeme, engelwortelme, adderwortelme!
Gladdewitbolme... oh, zompzeggeme... hondsdrafme.
Wilde Bertramme! Beukme ja beukme!

Distelme. Brandnetelme!
Vuurdoorn me!

Grasme

Dovenetelme.
Zeggeme: salviame


Annemarie Estor
Vuurdoorn me, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010



BREM

Wilde brem

Ons licht: Uw water.
Lucht om ons heen houdt prachtig
Uw stengel staande.

In Uw aangezicht golvend,
ademend sta ik Uw zon.


Lloyd Haft
Brandende lisdodden, Querido, Amsterdam, 1984



&



Bremstruikzaden

Ze lagen op een kale bontjas op het mos.
De knopen waren afgerukt of bijna los.

Met zachte ploffen sprongen zaden open,
met ronde tonen riep een koekoek in het veld.

Fijn als een krekelvleugel was haar stem,
de palmen van twee kleine handen biddend

voor een schrijn was haar verscholen plekje.
Een fitis vlinderde door uitgebloeide brem,

een spinnetje gleed uit een bladerluik
tot op het donshaar van haar onderbuik

toen eeuwigheid geboren werd uit tijd
en zweet uitgroeide tot volmaakte parels strijd.

En wat nooit meer vergeten worden zou,
trok zich tot slot terug in schittering van dauw.


Jasper Mikkers
V, Hoenderbossche Verzen, Uden, 2004





BROODBOOM

Vernissage of de tuin bestaat (VII)

De tuin gedekt gelijk de tafel.
De broodboom zwaar, frambozen aan de tak.
De pruimen rijp. Onder de varens
een huis voor ons. Een onderdak.

Wij zitten zwijgend in de hitte
en leren samen aan eenzelfde les
en heel de wolkeloze, groene woensdagmiddag
de scherpe geur van de jeneverbes.

Achter de grijze hagen vijandig ver geratel,
de ridders uit ons boek op hun roofzuchtige tocht.
Uw klein gezicht dichtbij, warm en zachtmoedig
alsof uw tederheid voor mij een uitweg zocht.


Aleidis Dierick
Een zomer voorzien, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1977


&


snackbar

Wie broodboom dood
onteert in elke worp
waarin het zaad niet zingt
tot zengende granaat van nood
aan eigen morgenmonden

wie broodboom dood
belijdt in elke vonk
die uit zijn loof gedropt
de nood bevrucht en 't AL
wordt in 't aanbiddend NU


Pol Le Roy
Spel en spiegel, De Roerdomp, Brecht/Antwerpen, 1967



BRUIDSSLUIER

Bruidssluier

Eigenlijk hebben we het
stadium van de hooizolder
nooit helemaal achter ons gelaten.

Alles beter dan een
doorsneerelatie, die gevangenis
van het patriarchaat.

Je voerde een zachte guerilla
tegen de gevestigde orde - samen
belichaamden wij een kruistocht tegen

de machohorden - alhoewel het
enige lichaam dat mij bekoorde het
jouwe was en ik de geest van je

feminisme hooguit zag als een
spannende bruidssluier die ik bed
van je naaktheid mocht trekken.


Rogier de Jong
Momento, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2021



&

De tuin van Doornroosje

                                                           La vida sueño (Calderon)

Binnen wallen van lover wil ik wonen
Klimroos en haagdoorn sluiten mij veilig in.
Vingerhoedskruid bij de hand en
ook het laatste spinnewiel verbrand.

Bruidssluier liegt elk voorjaar een nieuwe jeugd.
Kastanjelaars botten met scepter en kaarsen voor
de prins die komen moet. Na honderd jaar nachtschade
zal ik dagschone zijn.

Want steenbreek en wederik
weerstaan het hevigste waaien.
Voor de winter hou ik toverhazelaar
en ridderspoor binnen droombereik.


Reine Wellens
De vier seizoenen of het eeuwig leven, onuitgegeven bundel



BUDDLEJA

De toekomst van de rups

Neem mijn oor mee naar huis
fluister wat je niet kan zeggen
als mijn lichaam er aan vast zit

Ik kan wel een tijdje met
een enkel oor toe, ik luisterde
altijd al te goed

De buddleja die je me gaf heeft
er lang over gedaan om groot
te groeien maar op een dag
kwamen de vlinders vanzelf


Rinske Kegel
Het Liegend  Konijn 2, Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 2014



BUXUS

wonderland

er hangt een wolk boven ons
een lege tekstballon die zwijgend
met ons meebeweegt, zinderend
als een zwerm muggen boven een jogger

er bestaan nochtans woorden voor
de mate waarin iets bevroren is,
de omtrek van een meisje in het bed

dat net nog lag te slapen en nu vlucht,
een relatie waar woordenschat magert als
de aangevreten buxus voor het huis

het zijn koopjes, we zouden naar de tuinzaak kunnen
een flesje kopen met 'drink me' erop om te krimpen

we kunnen weer takjes, in de knop, zaadjes zijn
dit keer in dezelfde richting groeien



Femke Vindevogel
Het Liegend Konijn, Rekkem-Menen, 2020/1








Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A