D
DADEL
9 gedichten voor een kleine vrouw (6)
het dorp was een verzameling van tinten zwart
alleen wat onbestemde geluiden achter de dijk
en het slurpende stampen van een waterpomp
die nacht geurde het naar dadels en hooi
Willem van Zadelhoff
Al mijn kappers, Polis, Antwerpen, 2020
Dahlia’s
Zo gemakkelijk als in 1804
hebben wij het niet meer.
Toen bracht de Zweed Dahl
uit Mexico nieuwe bloemen mee
waarmee hij zijn naam vereeuwigde.
Wij dichters reizen de wereld
rond en staan elke dag weer
te zwaaien met nieuwe bloemen
in de Kempen. Maar de boeren zeggen
dat er al onkruid genoeg is.
En probeer hun maar uit te leggen
wat poëzie is. Je komt van een kale kermis
thuis. Een boer kent geen kompas,
hij gebruikt geen vergrootglas.
Nee, zo gemakkelijk als in 1804
hebben wij het niet meer hier.
Robin Hannelore
Vaarwel gele schrijver, De Roerdomp. Brecht/Antwerpen, 1994
DATURA
Epiloog: Tabula Rasa III
rechts spoedt zich
in sappige moerasgrond
leven naar lente
varens laten sporen na
heide spreekt van whiskygeur
in tongen
als erica vermomd
met passend meisjeslatijn
moet je nagaan
wat anderen in de grond stopten
waarvan ze vermoedden
dat je het opgroef
of dat juist wilden verhoeden
we stekken vingerhoedskruid
luisteren naar het ruisen van regen
op salomonszegel
kruisen roos en braam
tot wijnbes met een aziatisch jasje aan
soms wil ik datura kweken
maar naar verluidt
trekt men met valeriaan
niet alleen een kalme toestand
maar ook fraaie vlinders aan
Sacha Landkroon
Terra Incognita, Uitgeverij Passage, Groningen, 2016
DEN
Dennen
Ze registreren de wanhoop van de sterren
in spijkerschrift. En wat zij niet slikkern
bobbelt honingrood uit hun schors,
de tranen van God.
Ooit rukten zij op, het leger des heils,
baggerend door turf, krasselend door leem
en zavel, opkomend voor elkaar
en voor de leeggeroofde Kempen.
De legioenen werden verslagen, als slaven
weggesleept om in de mijnen de wereld
te torsen. De achterblijvers spelen
niet meer met eekhoorns.
In hun ogen zijn de buizerds gestorven.
Hun wapenbroeders staan in onafzienbare rijen
aan de poort van de hemel. Zij zijn gevorderd
om het paradijs naar Oudkempense maat te maken.
Robin Hannelore
Vaarwel gele schrijver, De Roerdomp. Brecht/Antwerpen, 1994
DISTEL
Tussen grauw basalt
door branding geteisterd
zilvert een distel
Gaby Bleijenbergh
Vuursteen, 13de jaargang, nummer 1, Overijse, 1993
&
Het haakwerk van liefde
Met het vakmanschap
van metselaars
op het plein van platanen
zou ik je
als een beeldhouwwerk
steen per steen beweegloos
op elkaar willen passen.
Als een vleermuis
deskundig de ruimte
van je fragiel
bestaan doorklieven
om te zien hoe
geitenblad en disteldoorn
geel en paars in ruitmotief
over je spankracht
heen en weer doen vlieden.
Ach
ik weet wat water is
het wier van schaamte
en tijdeloosheid
van terloops plezier.
Het haakwerk van liefde
is een schichtig motief
ternauwernood
kunnen jij of ik
haar bloem versieren.
Jo Gisekin
Een zwijgend laken, Lannoo, Tielt, 1984
DJARAK
axolotls
woelziek met lianenkoorts
oerwoudvermoeid het lendenleed
orkanen woede – organisch vlies
de hemel in narcose
de djarak bloeit en glimlacht
en spaart zijn slaap en adem
nu nog geen autostrade
eerst een autodafe
Tony Rombouts
De witte wandelaar – Gedichten 1960-2000, Berghmans, Antwerpen, 2001
DOPHEI
Eenzame vliegden ontfermt zich over
grazende schapen kijkt nauwlettend toe
hoe zij hei schoonmaken van tuiltjes gras
en jonge boompjes gedisciplineerd
oog hebben voor dophei snavelbies
zonnedauw de hemel kleurt hemelsblauw
het zonlicht reist omzichtig door de
lucht verstrooit waterplas en achterland
de dichter strijkt neer zint een lied over
Arcadia van Mark en vennen ik ga
vannacht vredig schaapjes tellen dromen
van mijn eerste lief onder vliegden.
Thierry Deleu
Ode aan de Mark, Trajart, Chaam, 2012
DORINGBOOM
De doringboom
Vreemd eenzaam regenscherm
in glooiend zoeloeland,
een doringboom,
koelte en schaduw;
o beminde troost,
doornige kroon
teken en adempoos
in hittig zand.
Diep bloedt de hand
van wie,
een gril
of overmoed,
uw stille hoofd verwondt.
Reiziger, breng uw groet.
Willem Brandt
Oerwouden en savannen, Querido, Amsterdam, 1969
DOVENETEL
De druif
Uit de wijngaarden van Kanaän gedragen,
de reuzetros van scharlaken en goud,
de roem der triomfantelijke dagen,
toen we leefden onbezonnen en stout.
Maar ik zie roder druiven zwellen,
gestoofd in feller middaggloed,
en kruivend de taaie draden omknellen
de donkere wijnbes van Gods bloed.
Gery Helderenberg
Verzamelde gedichten, De Gulden Veder, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1978
DUINVIOOLTJE
DUIZENDBLAD
Achillea millefolium
Duizendblad, 27 oktober
Dit hazenkruid, als zwerver van de bermen,
tenminste in dit onbezoldigd land
waar armoe zich vertaalt in droog en zand,
verlucht de wegen met zijn witte schermen.
Al wat verdord maar volop nog in leven
en kruidig als geen ander wassend kruid
roept het zichzelf tot groot genezer uit
om mens en dier de daadkracht te hergeven.
En later als de koude dagen komen
wordt het gedroogd onder de deur gestoken
als afweer tegen al te zwarte dromen,
maar bovenal om duivels uit te roken
die in de huid van schimmen of fantomen
in huis en haard verdoken komen spoken.
Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998
DUIVELSKRUID
DUIZENDKRUID
Geen vogelkreet de roos (2)
Nee, niet de woede
van sneeuw en van vleugels,
de handen in hun zoetste schreeuw
en zelfs – vanwaar dit vlagen?
waait duizendkruid en gentiaan –
zelfs zijn voorhoofd niet
maar het woord
(rees ooit zo slank een vlam)
Gesproken: Maria:
Wilfried Adams
Geen vogelkreet de roos, Walter Soethoudt, Antwerpen, 1975
DUIZENDSCHOON
Duizendschoon
Door een openstaande deur
en een venster valt wat licht,
een stoel kijkt naar het altaar,
het kruis kijkt naar de hemel.
Duizendschoon, Dianthus barbatus,
een geur uit het geslacht anjer.
En mijmerend lange wandelingen
door de weiden maken.
En de kerk met Bach, Händel
en Mozart in het kaarslicht
rond een marmeren Madonna
tegen een blauwe grond.
Etienne Delbaere
Schoontijd, 2de jaargang, nummer 1, Sint-Amandsberg, 1993
DEN
Dennen
Ze registreren de wanhoop van de sterren
in spijkerschrift. En wat zij niet slikkern
bobbelt honingrood uit hun schors,
de tranen van God.
Ooit rukten zij op, het leger des heils,
baggerend door turf, krasselend door leem
en zavel, opkomend voor elkaar
en voor de leeggeroofde Kempen.
De legioenen werden verslagen, als slaven
weggesleept om in de mijnen de wereld
te torsen. De achterblijvers spelen
niet meer met eekhoorns.
In hun ogen zijn de buizerds gestorven.
Hun wapenbroeders staan in onafzienbare rijen
aan de poort van de hemel. Zij zijn gevorderd
om het paradijs naar Oudkempense maat te maken.
Robin Hannelore
Vaarwel gele schrijver, De Roerdomp. Brecht/Antwerpen, 1994
DISTEL
Tussen grauw basalt
door branding geteisterd
zilvert een distel
Gaby Bleijenbergh
Vuursteen, 13de jaargang, nummer 1, Overijse, 1993
&
Het haakwerk van liefde
Met het vakmanschap
van metselaars
op het plein van platanen
zou ik je
als een beeldhouwwerk
steen per steen beweegloos
op elkaar willen passen.
Als een vleermuis
deskundig de ruimte
van je fragiel
bestaan doorklieven
om te zien hoe
geitenblad en disteldoorn
geel en paars in ruitmotief
over je spankracht
heen en weer doen vlieden.
Ach
ik weet wat water is
het wier van schaamte
en tijdeloosheid
van terloops plezier.
Het haakwerk van liefde
is een schichtig motief
ternauwernood
kunnen jij of ik
haar bloem versieren.
Jo Gisekin
Een zwijgend laken, Lannoo, Tielt, 1984
DJARAK
axolotls
woelziek met lianenkoorts
oerwoudvermoeid het lendenleed
orkanen woede – organisch vlies
de hemel in narcose
de djarak bloeit en glimlacht
en spaart zijn slaap en adem
nu nog geen autostrade
eerst een autodafe
Tony Rombouts
De witte wandelaar – Gedichten 1960-2000, Berghmans, Antwerpen, 2001
DOPHEI
Eenzame vliegden ontfermt zich over
grazende schapen kijkt nauwlettend toe
hoe zij hei schoonmaken van tuiltjes gras
en jonge boompjes gedisciplineerd
oog hebben voor dophei snavelbies
zonnedauw de hemel kleurt hemelsblauw
het zonlicht reist omzichtig door de
lucht verstrooit waterplas en achterland
de dichter strijkt neer zint een lied over
Arcadia van Mark en vennen ik ga
vannacht vredig schaapjes tellen dromen
van mijn eerste lief onder vliegden.
Thierry Deleu
Ode aan de Mark, Trajart, Chaam, 2012
DORINGBOOM
De doringboom
Vreemd eenzaam regenscherm
in glooiend zoeloeland,
een doringboom,
koelte en schaduw;
o beminde troost,
doornige kroon
teken en adempoos
in hittig zand.
Diep bloedt de hand
van wie,
een gril
of overmoed,
uw stille hoofd verwondt.
Reiziger, breng uw groet.
Willem Brandt
Oerwouden en savannen, Querido, Amsterdam, 1969
DOVENETEL
Maart
Lamium purpureum paarse dovenetel
staat in de zwarte tuin en bloeit
staat aan een voorjaar van water
vergeten een hard verleden.
Wind uit het zuiden plotseling zichtbaar
het nieuwe gras plotseling horen
de vogels zwermen laag over
herkennend hun nesten en holen.
Niet weggeweest uit uw tuin beminde
de winters als sneeuw gesmolten
zwijgzaam geweten de purperen netel
teder de taal van vriendschap.
Aleidis Dierick
Gedichten voor een man, Orion/Gotmer, Brugge/Nijmegen, 1978
DRAKENKRUID
de koperindustrie, annex
een bedrijf waar zij via
de tabellen van een schoolfiche
naar de gehumeurde hersenen
van basen en zuren dringt.
drakenkruid, hazelspecht,
de vooruitgang op lakmoespapier,
geslaagde kristallisaties onwennig nog
van de nieuwe handschoenen geschraapt.
1 medewerker, onontbeerlijk.
schout-bij-nacht, witte bonk.
drager van de hellebaard der helden.
het gesjacher van zijn lotion
brengt zonder moeite aan het licht
waar zij de weekends doorbrengt.
in buisjes en retorten spoelt
zij een tijdperk om.
sommige behandelingen vergen
een bijzondere hand van
bijstand, veiligheidsvoorschriften
die ongepraamd beginnen leven.
Werner Cranshoff
Een zilveren kijker verovert het gelijkvloers, Infoboek, Meeerhout, 1975
DRUIF
Het sonnet van de vruchten
Lamium purpureum paarse dovenetel
staat in de zwarte tuin en bloeit
staat aan een voorjaar van water
vergeten een hard verleden.
Wind uit het zuiden plotseling zichtbaar
het nieuwe gras plotseling horen
de vogels zwermen laag over
herkennend hun nesten en holen.
Niet weggeweest uit uw tuin beminde
de winters als sneeuw gesmolten
zwijgzaam geweten de purperen netel
teder de taal van vriendschap.
Aleidis Dierick
Gedichten voor een man, Orion/Gotmer, Brugge/Nijmegen, 1978
DRAKENKRUID
de koperindustrie, annex
een bedrijf waar zij via
de tabellen van een schoolfiche
naar de gehumeurde hersenen
van basen en zuren dringt.
drakenkruid, hazelspecht,
de vooruitgang op lakmoespapier,
geslaagde kristallisaties onwennig nog
van de nieuwe handschoenen geschraapt.
1 medewerker, onontbeerlijk.
schout-bij-nacht, witte bonk.
drager van de hellebaard der helden.
het gesjacher van zijn lotion
brengt zonder moeite aan het licht
waar zij de weekends doorbrengt.
in buisjes en retorten spoelt
zij een tijdperk om.
sommige behandelingen vergen
een bijzondere hand van
bijstand, veiligheidsvoorschriften
die ongepraamd beginnen leven.
Werner Cranshoff
Een zilveren kijker verovert het gelijkvloers, Infoboek, Meeerhout, 1975
DRUIF
Het sonnet van de vruchten
De druiven die buiten uitbotten, nog bast,
hebben binnen al vrucht gedragen: hij geeft
me blauwe, enorme, werpt druif na druif, heeft
de hand geopend, ik vang ze, op de tast
druk ik ze tussen mijn lippen stuk, er past
te veel in deze mond, het sap loopt weg, kleeft
kronkelend langs de huid en zoals die beeft
door de aanraking op afstand, net zo vast
verbergt het de wijn, een tintelend milde
wilde lacherigheid die ergens in de
mondhoek begint en zicht dan voortzet, lippen
in, een rode vochtige tongpunt, wippen
van druif na uitgeperste druif, binnen
een rijping die ik niet verzinnen wilde.
Maria van Daalen
Elektron, muon, tau, Querido, Amsterdam, 2000
&
De druif
Uit de wijngaarden van Kanaän gedragen,
de reuzetros van scharlaken en goud,
de roem der triomfantelijke dagen,
toen we leefden onbezonnen en stout.
Maar ik zie roder druiven zwellen,
gestoofd in feller middaggloed,
en kruivend de taaie draden omknellen
de donkere wijnbes van Gods bloed.
Gery Helderenberg
Verzamelde gedichten, De Gulden Veder, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1978
DUINVIOOLTJE
Duinregel
In de regel vindt het water
in het wilde weg
het brede pad beneden
dat is klare taal
voor wie zich als de regen
argeloos laat leiden
op deze hemels schone dag
zelfs voor wie zich blindelings
als mieren aan het vergroten
van zijn woordenschat
wil wijden.
Wie enkel nieuwsgierig is,
ontroerd, verliefd, verwonderd,
wild geschrokken
van de fazantenhaan,
speurt naar duinviooltje,
dophei, letterzetter, gentiaan.
Welaan ook hij vindt hier
gaandeweg vroeg of laat
de kortste weg.
Albert Megens
Dichter op het zand, Trajart, Chaam, 2019
DUIZENDBLAD
Achillea millefolium
Duizendblad, 27 oktober
Dit hazenkruid, als zwerver van de bermen,
tenminste in dit onbezoldigd land
waar armoe zich vertaalt in droog en zand,
verlucht de wegen met zijn witte schermen.
Al wat verdord maar volop nog in leven
en kruidig als geen ander wassend kruid
roept het zichzelf tot groot genezer uit
om mens en dier de daadkracht te hergeven.
En later als de koude dagen komen
wordt het gedroogd onder de deur gestoken
als afweer tegen al te zwarte dromen,
maar bovenal om duivels uit te roken
die in de huid van schimmen of fantomen
in huis en haard verdoken komen spoken.
Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998
DUIVELSKRUID
Naast me
Ik waag het maar en noem het
geluk bij naam alsof de dreiging
niet bestond die in mij leeft.
Ik bouw een schild van vrienden
een wal van tandenloze onschuld
een geur van duivelskruid dat
ik vind waar niemand eerder
heeft gezocht, waar ik zonder
aarzeling mijn oogstmes zwaai.
In deze lijnen sluipt geen twijfel,
een slak zoekt zijn weg, schrijft
bescheiden mijn naam op het raam.
René Hooyberghs
Stamboom, C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2011
DUIZENDKRUID
Geen vogelkreet de roos (2)
Nee, niet de woede
van sneeuw en van vleugels,
de handen in hun zoetste schreeuw
en zelfs – vanwaar dit vlagen?
waait duizendkruid en gentiaan –
zelfs zijn voorhoofd niet
maar het woord
(rees ooit zo slank een vlam)
Gesproken: Maria:
Wilfried Adams
Geen vogelkreet de roos, Walter Soethoudt, Antwerpen, 1975
DUIZENDSCHOON
Duizendschoon
Door een openstaande deur
en een venster valt wat licht,
een stoel kijkt naar het altaar,
het kruis kijkt naar de hemel.
Duizendschoon, Dianthus barbatus,
een geur uit het geslacht anjer.
En mijmerend lange wandelingen
door de weiden maken.
En de kerk met Bach, Händel
en Mozart in het kaarslicht
rond een marmeren Madonna
tegen een blauwe grond.
Etienne Delbaere
Schoontijd, 2de jaargang, nummer 1, Sint-Amandsberg, 1993
DWERGMISPEL
Falset III
De tuin is klein, ofwel zijn wij te groot.
Klimrozen, forsythia, witte jasmijn,
dwergmispels houden her en der de schijn
op dat er geen muur zou zijn. Vaalrood,
ooit witgekalkt, schemert ternauwernood
tussen de takken van de heesters zijn
oud baksteen. Tussen klimroos en jasmijn.
Maar misschien is die dwergmispel te groot.
En dan dat vijvertje, een bad voor mussen.
De kat sluipt door de bloemenperken. Lourdes
gaat schuil achter het bamboe. Pissebedden
verschijnen onder rotsblokjes waartussen
blootsvoets een beeltenis de rots beroerde
om met een rozenkrans de tuin te redden.
Stefaan van den Bremt
Met ogen vol vergetelheid, Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 1989