G

GALANGA

Lusthof in het Oosten

Dicht bij de Dageraad ligt in het Verre Oosten
    een plek waar Aarde op haar vruchtbaarst is,
doordat het zonnevuur, nog pril na zijn geboorte,
    de bodem koestert en nog niet kan schaden.
Het mild en het zacht klimaat bezwangert daar de grond
    met allerhande bloemen en gewassen.
Dit ene hoekje voedt al wat er maar ter wereld
    aan heerlijks, geurigs, kleurigs, kostbaars groeit.
De gember komt daar op, de rijzige galanga,
    de hazelwortel met zijn makker tijm.
Omdat hij eeuwig bloeit vereert men de acanthus,
    de nardus brengt een fijne olie voort.
Saffraan bloost minder fel dan paarse hyacinten,
    de kassiepeul wedijvert met de foelie.
Door weelderige parken stroomt daar overvloedig
    meanderend een sierlijke rivier.
Doordat het water steeds op steentjes stuit en wortels,
    veroorzaakt het een kabbelend geruis.
In deze malse beemd, dit pittoreske oord,
    vertoefde ooit - slechts kort - de eerste mens.
Met zorgzaamheid en liefde schiep Natuur dit pak -
    normaal ontstaat een bos geheel spontaan.
 

Bernard Silvestris vertaald door Piet Gerbrandy
De kosmos geschreven - Een twaalfde-eeuws scheppingsverhaal, Damon, Eindhoven, 2021


 
GANZERIK

De rechte ganzerik
potentilla recta

Komt winter, moeten we herdenken,
als ’t zomerpaleis ligt in puin
en ondersneeuwen jij en ik,
herfstvrouw,
hoe, goedmoedig onvervaard,
de rechte ganzerik heerst in de tuin,
door in zijn baard, zijn geld gespaard,
eerst groen te lachen naar zijn aard,
en zich uit te vieren in geschenken:

honderd goudstukken bij dageraad,
met ruime rente als ons de dag verlaat.


Hubert van Herreweghen
Een kortwoonst in de heuvels, Lannoo, Tielt, 2002


GARDENIA 

Billie's Blues 2

Opstootjes in het lichaam?

Je werd door mannen
Door naalden geprikt.

Wat overbleef:
Een groot oor
Om te luisteren in jezelf,
Het andere witte oor
Om naar je gardenia's te kijken.

Je bloedde onderhuids.
Je doodsstrijd begon
Na ieder applaus.


Roger M.J. De Neef
De halsband van de duif, Poëziecentrum, Gent, 1993



GELDERSE ROOS

een gelderse roos droomt van de sneeuw
van haar lente

zongeruchten lichten het schip op
het anker scheurt uit de herfst

verleden geurt in de wind
naar de mispelen
geurt de riviermond

wind stuift onder zeil
roeit water het land in

verdwaald slentert de dijk
langs het huis

de appelen
bewaren de zolder


b. zwaal
zouttong, Querido, Amsterdam, 2008



GENTIAAN

Gentianen in september

Toen ik gesloten schreef,
Gedicht en met een teder slot,
Verkleind tot het formaat
Van mijn liggende hand,

De zwijgende
Naast de ijverig schrijvende,
Las ik van D.H. Lawrence
De Bavarian Gentians,

Of zijn ontmoeting met de slang.
Zo hield ik met de ene hand
De andere, die, tastend over de
Randen van de eerste, mij open
Maakte en vervulde

Met alles wat ik
In het geheim en vurig
Aan de stilte voerde.

De duisternis op trappen
En de ruiker voor Persephone –

Niet elk mens heeft gentianen in het hoofd
Wanneer de klok de lichten dooft.


Stefan Hertmans
Vuurwerk zei ze, Meulenhoff, Amsterdam, 2003



&



Gentiana kochiana

Rozetvormig kelkje,
strak blauw,
vanuit het hart
op een dungroen fond
klimmen braillestrepen
omhoog.
Knap bloemetje,
je weerkaatst stilte,
trotseert snijdende kou,
fleurt op bij ’n spatje
zonneschijn.

Uit zelfbescherming
blijf je laag bij de grond.
Toch steek je met kop
en schouders boven
menige bloem uit.
Ik ga voor jou
door de knieën.
Dichtbij sta je even
vorstelijk als het vee
onder ons, dat al
klingelend de almen
bespikkelt.


Henk van Zuiden
www.henkvanzuiden.nl



GERANIUM

Geraniums
voor de dichter Marc Braet

Geluidsversterkende zilveren stilte.
De zon op het plein is een bazuin.

En zie, hoe duidelijk rood
Hoe rustig de zelfbewuste

Geraniums opstaan – massaal
Voor het oog van de passanten, als jonge

Aanrukkende Russische rekruten.
De bloem van het volk.


Roger Verkarre
Poëziekrant, nummer 6, De Pinte, 1977



&



Geranium

Vanuit de slechtzittende
schoolbank in een geur van stof
oud hout en pis, onder hoge ramen
in bladderend kozijn: het rood
van de geranium.

Mijn grootmoeder zwoegend boven
een tobbe in de tuin, en naast
het keurig tegelpad in rij, in het rood
waarvan mijn opa op vergaderingen
sprak: geraniums.

Thuis hadden wij er een
die nooit bloeien wilde omdat
iedereen zijn peuken doofde
in de pot. O god, de triestheid
van zijn harig-groene, knokelige
steel!

Geranium, prachtige bloem
die niet mooi is, wijn
van de kruidenier, kip
tussen de vogels, sieraad
van alles wat arm en goedkoop is.


Hans Vlek
Een warm hemd voor de winter, Querido, Amsterdam, 1968



&



De geraniums

Toen ik thuiskwam vond ik de geraniums,
omdat ze verdroogden, zei men, afgesneden.
De schok was dezelfde als toen dertig jaar geleden
in mijn geboortestad de platanen
werden geamputeerd.
Ik voelde me nogmaals intens gekwetst,
neen, méér:
ik zag de dood, niet meer ver af,
mij ’t leven korter snijden,
maar dan, aï mij!, voorgoed.


Paul de Vree
Schuif wat dichters bij, Gottmer/Orion, Nijmegen, Brugge, 1976



GESTEELDE HAARMUTS

Bijgeluiden XVII - 1

Bestoken zal ik niet
met vragen de gewone
oorkwal, de pijlworm
of pennate diatomeeën.
Uithoren zal ik niet de
krabbenzak of vierogige
zeespin. Inroepen niet
de gesteelde haarmuts
of gelobde geelkorst
om het kiezelgoer te
kraken. Bij de vloedlijn
zal ik wachten, weg
kijkend wachten en
vangen door vertragen.


Henk Ester
Bijgeluiden, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2013




GEVLEKTE SCHEERLING

Gevlekte scheerling (Conium maculatum)

Manshoog dit giftige kruid
niet minder vals dan
de gevlekte panter.

Klassieke gifplant,
in gifbekers gemengd
o.a. Socrates
van voetzool tot kruin
langzaam verlammend;

gunt wel de tijd
voor een afscheidsrede,
een levenswijsheid,
een bemoedigend woord
voor de nabestaanden.


Lou Vleugelhof
Beeldentuin, De Beuk, Amsterdam, 1990





GINKGO

Ginkgo biloba
(aan de godin van mijn tuin)

De zomer kleedt u, schoon en rijk:
gewaden aan uw lichaam wassend
en aan uw borst en heupen passend
zo dat ’k in stil genieten kijk.

De zonne zoekt en dringt door ’t kleed
en warmend gaat ze uw lichaam vinden
waar ’k, zachte strelend, ook de winden
rondom uw volle weelde weet.

Nu staar ik met bewogen oog:
de herfst kleedt u in and’re kleuren
en zonder schroom gaat ge verscheuren
uw kleed dat al lang om u bewoog.

Zo blad na blad, zo één na één,
ontdoet gij u van de gewaden.
Nu wilt gij in de herfstlucht baden
en niets nog voelen om u heen.

Uw rijzig lichaam, blank en bloot,
met borsten als de zachtste broden,
uw slanke armen gaan mij noden
te komen naar uw rijke schoot.

Ik staar u aan, ’k aanbid uw naakt,
mijn ving’ren gaan langs al uw lijnen,
uw vormen komen en verdwijnen
wanneer ’k uw mond heb aangeraakt.

Zo zal ik u in wintertij
bij zon en maan naar mij zien wenken
om warme godendrank te schenken
in ’t oude hart, dat hart van mij…


Rijkhard Van Gerven
28 Wase Dichters, Rinda, Sint-Niklaas, 1976




GLADIOOL

Landschap met gladiolen

Ik zit
en zwijg achter uw rug.

Achter uw rug
wacht ik op woorden.

Met handgeklap
geef ik aan dertien dichters
hun berijmde klachten terug.

Wind
opent met een bleke lip
vier vleugels
aan de molen.

Gij
zijt voor deze nacht
te wit.


Aleidis Dierick
Yang, 21ste jaargang, nummer 123, Heule, 1985



&



Gladiolen

Langs ladders van gladiolen
zag ik mij klimmen in het licht.
Ik had de vlam van een gedicht
aan de greep van de zon ontstolen
en daalde als een engel op aarde.

Toen herkende ik geërgerd mezelf.
Wij leverden lijf aan lijf het gevecht
tot wij elkander aanvaardden.

Ik had gedroomd toen ik ontwaakte
en ik smaakte de geur van het gras.
Ik lag met mijn lichaam mijn aarde
te omarmen en dacht dat ik genezen was.

De gladiolen stonden mateloos te bloeien
en de hemel was ver en van glas.
Maar ik was een lichaam groot van vermoeien
dat ik niet lang genoeg vergeten was.


Willy Spillebeen
Gedichten 1959-1973, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1973



GOMBOOM

wij reden door een dal van palmvarens

niemand heeft gezien dat we op die namiddag door een dal van palmvarens zijn gereden.
ze zei: ‘ik heb een heleboel dingen gelogen, dat weet je,
maar dit niet: dit is de waarheid.’ ik deed mijn pet op
en daarna deed ik ’m weer af. zij gaf wat meer gas dan eerst.

niemand heeft ons gezien toen we langs de gombomen kwamen.
dat ze het vestje van de honkbalploeg niet meer aan had,
dat ik het petje weer op heb gedaan en weer af. dat ze haar warme hand op mijn knie had
gelegd, een warme hand langs de bladderende schors van de blauwe gomboom.

niemand zag ons over de tjilpavlakte rijden. het waaide opeens heel hard.
de pet waaide af en de pet waaide weer op. ik ben alles kwijt,
en daarna heb ik haar weer. zij geeft plankgas en daarna remt ze weer af,
en elke keer zijn we op een geheel nieuwe plek samen met elkaar, tegelijk.


Wout Waanders
Het Liegend Konijn, Uitgeverij Pelckmans, Kalmthout, 2022/1



GOUDENREGEN

Lees dit beeld: de goudenregen
in de schuinte van laat licht.

Wat zich in schaduwen wou loswoelen,
bevrijden van de stam
leidt een getemperd stilleven.

Mei springt nog even in het oog,
is op de dool in regenwolken.

Lees de nacht: kleur drijft
van schuimende seringen af,
merels openen aders van zwart –

Lees dit beeld als een hand,
een lege hand die je voorspelt

Hoe het is.
Hoe het was.
Hoe het zingt.


Lucienne Stassaert
In aanraking, Uitgeverij P, Leuven, 2004




GOUDIEP

De goudiep in de herfst

Hij staat niet meer zo fel te pronken
met zijn gulle goud te gloren
en almaar naar de zon te lonken.
Zijn goud is verdoft tot koper,
dat alleen nog glanst in de regen.

Hij staat daar nog trots en rijzig,
maar zijn kleur zal langzaam verbleken.
Reeds biggelt een traantje naar benee.
Van harte is hij niet ijzig.
Hij deelt aan de seizoenen mee.

Als al zijn blad is weggegeven
is de iep een donker silhouet
tegen nevelgrijze winterluchten.
Ook dan is hij mooi, als je erop let.


Corneel de Ram
Schreef, 12de jaargang, nummer 59, Utrecht, 1998



GOUDSBLOEM

statig praalt de ijdelheid
de heerszucht in een troon van vlammen
maar waardig warm en trots
pioenen op midzomeroogst
een goudsbloem die verlangen kroont
wanneer het woord zijn afgod raadpleegt
en het beeld zijn wonderen plukt
beklaagt de koning droef zijn eenzame robijnen


Tony Rombouts
Het dertiende teken, Stuip, nummer 11, Antwerpen, 1967



GRANAATAPPEL

Wapenspreuk

Gij zijt als een rijpe rode granaat
glanzend en gaaf, en vol zonrijk bloed.
Maar wie zijn hand schennende aan u slaat
voelt uw scherpe kernen: hartstocht en moed.


Garmt Stuiveling
Eindstand, Heideland, Hasselt, 1967



GRAS

Gras

Grond volgeschreven met gras,
duizelingwekkende dagboeken.

Holle zuidenwind achtervolgt
het gras, vlezig gras, het stroomt

Over water lopen? – op gras
drijven is een groter wonder

In de verte het rukken aan gras,
grommende lucht, magen


André van der Veeke
Reizigers voor alle richtingen, ADZ, Vlissingen, 2004



GRASKLOKJE

Campanula rotundifolia
Grasklokje, 15 november


De ijle kelk is in een blauw gegoten
dat ooit een band met het hiernamaals had,
maar hier en nu langs mijn geijkte pad
uit grond en zoden hoopvol is ontsproten.

En dagelijks als ik mijn ronde doe
van hier naar ginds op vastomlijnde wegen
kom ik dat blauw als zomerhoedster tegen,
een onverdiend, verrassend toetje toe.

En buigend naar de opperhuid der aarde,
bedekt met rottend, reeds ontzield gewas,
zie ik het licht dat in de helmklok klaarde

alsof er geen gevaar van winter was.
Maar ik die weet wat mijn gemoed bezwaarde,
ontwaar de runen tussen kruid en gras.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998




GUICHELHEIL

Waar het niet gaan kan II


Voor jou had ik een zozeer
nadere vader willen zijn. Even warm en teder
als ik ben.

Gescharrel en het morsen in het donker
van zure wijn: het monsteren, slordig het storten,
zweet om zweet, en zaad
om gladder geil. Guichelheil.

Nog kerfde zich geen gil al werd gehijg vernomen,
in holten kraakte schuim als barstig leder.
Pulsaties
manipulaties
tribulaties.

Grijns het leven en lijkgrauw, heerst
ik en ik en ik. Wij die samen zouden zijn,
zijn godloos.


Wilfried Adams
Uw Afwezigheid, Hadewijch, Schoten, 1986



&



Guichelheil
(voor Anne-Marie)

Uit een bloembak van beton
in de Spuistraat op het balkon
druipt een plukje guichelheil.
Teer, klein en karmozijn
gaat het open voor de zon.

Zij ziet het door het glasgordijn
op deze mooie lentedag.
De Munt speelt onderwijl het carillon
en zij betoont met afgewende blik
en smiespellach

een spatje huichelgeil.


Albert Megens
Gemengd boeket, eigen beheer, Eindhoven, 2016




GULDENROEDE

Kleur bekennen

Gedicht bij het kunstwerk van Injas Devoldere
op de binnenplaats van de Zebra-site in Gent

Geef me licht en laat me kleur bekennen
Laat me je blauwen uit de hemel en je marines
Uit de oceaan. Kobalt, saffier en het verleidelijk turkoois.
Streel me met het fluwelig nachtblauw van verlangen.
Verwen me met een bleek celeste en met de onschuld
Van vergeet-mij-nietjes, lavendel, korenbloem
Of blauweregen. Kleuren zijn de bloemen van het licht.

Na glanzend speenkruid, dotterbloem en velden koolzaad
Verdiepen gelen zich tot goud in nagelkruid en guldenroede.
De opgewekte zonnebloem volgt haar gelijke dag op dag.
Het geel taant zienderogen in saffraan en solfer, oker, amber.
In lommerrijke bomen gaan blaadjes flirterig rillen
Als de zon hen kust. Liefde is niet blind, maar mooi.
Verblindend. Kleuren zijn de zinderingen van het licht.

Geef me het vuurrood van je mond. Ik hul je in scharlaken
Sier je met robijnen en smaragd. Magenta, vermiljoen,
Koraal en karmozijn. Jij bent mijn coloriet, mijn regenboog.
Ik laat je kleur bekennen, breng je gevoelens aan het licht.
Je angsten en je schaduwkant. Je dolle dromen en
Je vastberadenheid. Je aarzelingen en je harmonie.
Passiespel, orgie. Kleuren zijn de emoties van het licht.


Lut de Block
Colornade, Injas Devoldere, Stichtinf Liedts Meesen, 2023 


Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A