K

KAKI

Kaki

Kaki, ebbenboom vol vruchten
die men hier niet lust, die alleen
spreeuwen lokken in het najaar.
Kaki, levensboom in Nagasaki.

Nagasaki van de wrange vrucht
die de mens dropt.
                                Zwart is je schors,
spierwit blijf jij onder je bast, kaki
die overleven kon in Nagasaki.


Stefaan van den Bremt
Blauw slik, Uitgeverij P, Leuven/In de Knipscheer, Haarlem, 2013



KAMEELBOOM

Oorplasingsnavraag

Sal ek in die hemel
die reën kan ruik,
sal ek 'n kameelboom
op my eie werf kan hê
(of sal ek dit moet deel
met ander hemelwesens)?
Ek stel nie in poorte van pêrels
of strate van goud belang nie.
'n Droë rivierloop
en 'n gevlerkte engel
om my aan die slaap te sing
sal meer as genoeg wees.
Of moet ons
daar ook slaap
met een oog oop?


Kobus Lombard
Tussen toeval en willekeur, Naledi, 2018


KAMFER

zonder dansmeester

voor Wim Hazeu

de dag 
die de laatste tijd
geen licht verdraagt
hult zich in oude herenkleding
met een geur van kamfer

het is niet tegen
de nieuwe stad gericht
roepend
volbouwen s.v.p. voor volgende generaties
nieuwste balletten
elektronisch geborrel
geruis

het is voor de drenkeling bedoeld
immers
het décor hier
is een knap décor

dat aan 1 strohalm hangt


Jozef Eyckmans
zonder dansmeester, Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 1967



KAMILLE

Vernissage of de tuin bestaat

Thuiskomen is een tuin. Met vogels.
Met muntenkruid tot aan de rand gevuld.
Een duif vliegt porseleinblauw over
in een klapwiekend ongeduld.

De bomen kalkwit langs de muren,
Verwilderd. Distels staan in zaad.
Grasvinken in verborgen polken.
Dit wist zij reeds: de tin bestaat.

Het perk vol zijden pluimgewassen,
Kamille, wilde weegbree, merels op het grint,
het onkruid hoog, blond stof op de terrassen.
Een enkele maal staat men van vreugde blind.


Aleidis Dierick
Een zomer voorzien, Gottmer/Orion, Nijmegen/Brugge, 1977



KAMPERFOELIE

Kamperfoeliegeur
vermengt zich met merelzang -
rood kleurt de avond


Ferre Denis
Vuursteen, 16de jaargang, nummer 2, Overijse, 1996



&



Westdorpe

Mijn boerenbloed
zo hopeloos verdund

Mijn handen
mager van het staren

Boven het dorp stomen
wolken traag op

De wind smaakt zoet
naar kamperfoelie

Naar grassen, kamille
en een mespuntje stront

Groentetuinen koken
paradijselijk over


André van der Veeke
Moerasbeest verdriet, Wagner & Van Santen, Sliedrecht, 2006



KANEEL

Specerijen

In streken met veel bos vertoont de balsemboom
    zijn edele maar onbekende loof.
Indien de mirre op een lijk haar tranen plengt,
    leeft het weer op en valt het niet uiteen.
Zwaar geurt de  wierookboom - het allereerst geschenk
    dat Perzië aan Christus heeft gegeven.
Ook de kaneel komt op, waarvan de bast uitstekend,
    het binnenste echter nog beter smaakt.
De aloë staat onder artsen goed bekend,
    omdat haar hout een zeldzaam hars afgeeft.
Dat geldt ook voor het sap van Heliaden, ceders,
    de terpentijn en gom van Arabieren.
Van zon doorstoofd verwekt de Indiase bodem
    nog vele geuren, goed voor feest en kerk.


Bernard Silvestris vertaald door Piet Gerbrandy
De kosmos geschreven - Een twaalfde-eeuws scheppingsverhaal, Damon, Eindhoven, 2023



KARDINAALSMUTS

Onvindbare tuin in de Schaarse Bergen

Van varens gloeiend een gebarsten grondvlak uit cement
waar het huis op stond; en elke ochtend ervandoor te gaan,
de sluipweg achter zeven beuken om, langs dorre mispels en
berupste kardinaalsmuts, stekelige meidoornhaag en dan
wankel glibberend over altijd natte planken waaronder 'n put

peilloze uitweg naar het heden bood, aan de andere kant van
de andere kant van de aardbal. Sloeg je verkeerd af, lag daar
dreigend 't Planken Wambuis waar ze je in stoppen voor dood -
heel anders dan m'n mijngang om klein en bloot en teer
vandaan te komen met voor die dag het recht rechtop te leren lopen.


Anneke Brassinga
Het Liegend Konijn 2017/2, Amsterdam/Antwerpen



KARDOEN

De kardoen
(Cynara cardunculus)


Licht. De kleur van vezels
uitgeklopt tegen de donkerste
gang. Het luwe labyrint
krijgt wortels

Bladeren. Dichte rook
Het gonst in alle nerven
Wind schiet tussen opstandige
stengels. Omhooggevallen zaad

Herinnering word je, merg
Zoveel bleekjaren te gaan
Nog ben je niet te doorzien
Hoewel de stilte schuurt

Nu weet je van de wind
die blind door de grotten gaat,
de stem die je niet hoort
hoe hier je schaduw groeit

Zo zie je eruit: bestorven
landschap, keldergroen
Je voeten staan in zee,
vastgegroeid in donker

Onder de netten van de vangst
spartelt lang de martelgang
Opgegaan in schemer, voorgoed
verdwijnend uit het zich.


Frans Budé
Vlammend marmer, Meulenhoff, Amsterdam, 1984




KASTANJE

Generzijds van de kastanje

Wij in dat oude laaien van de zon

zijn alomtegenwoordig: carferries
dragen ons over de wateren, de grote bergen
zijn door ons poreus gemaakt, we krabben
het blauwe en oranje van de hemel af.

En maken hier muziek,
zenden die zoete wiskunde omhoog
te midden van een rozenwalm die naar de sterren stijgt.

O constateer ons doen.

Pas is het mei geworden aan de voet
van de geheiligde kastanje
die in een lichte rouwkapel ontstoken is –
of we proberen ons niet voor te stellen
dat leven als een dag is,
een seizoen.

Aldus verbindend onder droef gezang
de aarde met de maan, heur haar
al afgeschoren, twee drie vagen duisterheid
die op ons allen valt eerlang.


Benno Barnard
Kastanjegedichten, Uitgeverij Passage, Groningen, 2006



&


Meester van verlangen

Hardnekkig zwijgt de kastanje. Nader hem
zo vaak je wilt, geen klank kan er van af.
Meester van verlangen is hij, met harten
in de bast gegrift. Binnenin van het hout

onraadbaar de leeftijd in ringen. Takken
springen gulzig de kilometerslange stam uit.
O, zeventallig blad, handvormig langgesteeld,
wat zijt gij schoon. Wat voelt gij viltig.

Uw kruin weet vele vleugels onder zich, over
vogels waker is uw lover. In geduldige gronden
groeit gij, bolstermaker, lichtjes schuin op zon

aan. Diep in uw wortelen stromen oeroude sappen,
boom der bomen, die met het verstrijken van
de tijd steeds langzamer aan zomer komen.


Bert Bevers
Kastanjegedichten, Uitgeverij Passage, Groningen, 2006



&



Kastanjelaan

Hoe bolsters in zonbeschenen parken
achter donkere hagen. De middag glimt,

de vaders aan het rapen, moeders in wijde
boog, het kroost dat graait, zoveel

kan een kinderhand niet dragen. Men wil
meer, terwijl kastanjes ploffen, driemaal

zo vlug de wind ze slaat, totdat voldaan.
Daar zo te staan, blijde kreten, manna

dat uit de hemel valt. O kastanjebomen,
alles goud onder uw takken, en glimt.


Frans Budé
Kastanjegedichten, Uitgeverij Passage, Groningen, 2006



&



Requiem aesculi hippocastani
lacrymosa


Natuurlijk weren ze zich
als zonder pardon die draaidrift van ons doorzet
en de grond om hun voeten trillend op slot gaat

als dan geen pen in iemands hand
geen seismometer uitslaat

maar bomen zelf de feiten in hun cellen schrijven
nog voordat in de regels der houtvaten
één afscheidsnoot staat

het paardenkastanjepaar hier en het paardenkastanjepaar daar
zijn van eertijds lange laan molto lento de ultieme maar
door eeuwen vakkundig vertakken en ruisen
ook in hun bandbreedte groot

het kwaad bleef eraf met gemak, geen partij
want geen wezen transporteert devoter het magnificat
onder zijn magische bast, heeft nooit als nu zo gebloed
de profundis clamavi slist het vroegoude blad

vraag hem ’ns, homo surdus, chef hulpstuk
door ’s mens kabaalkanalen wil ie dat de wereld gaat
ook schuift ie met haar bodemwaters als met kabels
overal breekt ie met hoge hamerwijzen in

hoe zal daar een helderhorende zijn cycli scheppen?

de wereld trilt dicht
de ingenieurs en hun volgers houden van het leven
zie de intrede der kevers, schimmels, virussen
de onherstelbare aanstekelijkheid

of dit voltrokken wordt?
ja natuurlijk weren ze zich

wie bidt voor hun rust
wie rust nu hun levende meters derwijze uitslaan?


Y. Né

Kastanjegedichten, Uitgeverij Passage, Groningen, 2006




KERSENBOOM

De kerselaar

in hirosjima
staat een kerselaar
twee knapen spelen
aan zijn wortels

de kleinste houdt
een brandglas in de hand
en de oudste in de hand
een aardbol van papier

daar branden zij
in hirosjima
middendoor
het hart van de wereld uit


Clem Schouwenaars
Gedichten '57-'76, Scriptoria, Antwerpen, 1972



&



De kersenboom

Een oude zwarte kersenboom
stond op een morgen wit en jong,
het was als in een mooie droom
dat in zijn kruin een vogel zong.

Die vogel zong een zeer oud lied,
Dat ik nog nimmer had gehoord.
Wat was er toch die nacht geschied
en door wat machtig toverwoord?

Het klonk zo hel daar in die boom
dat lied, maar in mijn hart zo stil.
Het was niet in een mooie droom,
maar in de prille maand april.


Jan Vercammen
Zonder berouw, Heideland, Hasselt, 1966



&



De kriekelaar

De kriekelaar die in de kleine tuintjes koning is
en uitsteekt boven eeuwig-flapperend wasgoed
in de achterbuurt waar, onvermoed, veel stakkerds wonen.
Ons kleine vreugden, als wij sjouwen met ons wateremmers
vanaf de verre pomp naar huis,
dan sneeuwt een onverwachte bloem in ’t klotsend water,

Als wij op lage stoelen ’s avonds aan de deur ons zetten,
dan kijken ons vertrouwde zonnebloemen aan,
een armer stakkerd nog dan wij laat dan zijn orgel djingelen,
en uit een open dakraam zingt een meisjesstem.
De kriekelaar is stil, zijn witte bloemenglimlach
brengt door het donker stille vreugde nog,
wanneer de stemmen zachter spreken…

Kom, laat nu alle leed weer eens vergeten zijn.


Karel Vertommen
Soms wuift een hand…, Heideland, Hasselt, 1969




KERSTROOS

helleborus niger

renonkelkruidig kruipt
snijdt dierlijk dwaas in je
raaskruid cathartisch en colchisbraak
en breekt de sneeuw

de sneeuw van verre weiden van antikura
waar de stijlloos dwaast en gift
bloeit lagendiep roosgroenig
de jongeling helleborus

wie noemt de tijdkus van december
kristalmoment van schielijk vlijmen
sintelt ijsglas in je zwarte
o zwarte wortelstok van sijpelgift


Adriaan Peel
Leerboek voor botanica deel 1, Totté, Antwerpen, 1963




KIEZELWIEREN

Kiezelwieren zweven

wie een steen wil spreken, leze gehamerd hertenvlees
want een steen is niet geroepen stom te zijn

wie een steen wil spreken, kere terug naar het begin
- het vuur, het branden van de geest -
want een steen is niet geroepen koud te zijn

een steen is niet geroepen steen te zijn:
hoe zouden kiezelwieren weten
om te gaan met ritueel lydiet?

wie een steen wil spreken, dele het begin
- geen lyrisch of pijnlijk dichterlijk zwijgen -
- geen gestolen metafysica -
- geen laaghartig splijten van kristallen geesten -
want een steen is niet geroepen vlees te zijn:

hoe zouden stenen dansen voor het eggen van de zee?
hoe zouden kiezelwieren zweven als kevers over de wateren?


Henk Ester
Bijgeluiden, De Arbeiderspers, Utrecht/Antwerpen, 2013



KLAPPERBOOM

Jeneverstook

Helder water was het wat je met je vrienden
achterin de velden stookte.

Die waren ondergedoken.

Ik denk dat het koud was en droog
in de hut waar jullie zwijgend zaten.

Zagen de vijand niet komen.

Het is nacht en de oorlog is ver
als een stil strand met klapperbomen.


Jan Kostwinder
Binnensmonds, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1988



KLAPROOS

Klaprozen

Klaprozen van de zomer,
als hare mond zo rood,
wij dronken ut uw romer
de droesem van de dood,

waar wij verloren lagen
ten graskant, naast het graan,
de leeuweriken zagen,
de vreugde voelden slaan,

luid door ons hoofd en handen;
klaprozen, bloed en wijn,
laat nóg de vreugde branden
laat het nog zomer zijn.

Als vallen deze kronen,
roder dan eglantier,
blijft nog de slaapbol wonen
in ’t rauwe najaar hier.

De slaapbol gaan wij rapen
daaruit wij toverdrank
bereiden, om te slapen
samen, de winter lang.

Klaprozen van de zomer,
als onze vreugden rood,
het najaar is gekomen,
de maankop make ons dood.


Hubert van Herreweghen
Valentijn, Berghmans UItgevers, Antwerpen, 1986





KLAVERVIER

Het gewicht van licht (3)

Winter kan ontsluiten het gewelf van zwart
en kou, maar de buik van de vrouw wenkt
en scherp welkt de geur van Venus open,

de stille haard van woordeloze warmte,
de smaak van klavervier en klaprozen,
het rode vocht van kers en braambes.

Een kaars licht bij en klaart het proeven.


Guy Commerman
Getuigenis van zinnen, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2015



KLAVER

behoudsgezind bewaart de aarde
haar kornalijnen kracht
zo landelijk in wilde klaver
spaarzaam haar heilige woorden vinden
en weven tot eigen stem
tot kanker in de keel
bloed in het blakende zand
de overhitte arena stuurloos bestierd


Tony Rombouts
Het dertiende teken, Stuip, nummer 11, Antwerpen, 1967



KLAVERZURING

o, wat steekt ze toch
elk jaar weer paars de kop op,
de klaverzuring


Daam Noppe
Het Ruisend Gewas, 2de jaargang, nummer 4, Tongeren, 2006





KLEEFKRUID

Kleefkruid

Ik ben vergeten wat de bloemen fluisterden.
Het madeliefje, reigersbek en gele lis.
De winde en de anderen, teveel om op te noemen.
Ik zoek nu ogentroost bij nieuwe dingen.
Soms sprinkelt weer dat frele voelen
Maar vaak rook ik de tabak van verdwazing.
Dan plant ik salvia’s onder de treurwilg.
En zie ze sterven voor de bloei.
Ik weet niet wat te denken
En voel me moedeloos.

’s Avonds als ik wakker lig, bij het half open raam.
Met geluiden die in de verte verdrinken
Herinner ik me weer hoe fris ze waren,
Geurend langs de graskant.
Dan plooide ik door de kleine knieën,
En vond verrast de ereprijs.
Ik luisterde met mijn muizenoor,
Lachte naar het vergeet-me-nietje,
Dronk de geur van vogelmelk
En dacht niet meer.


Ivo Dekoning
Het Prieeltje, 3de jaargang, nummer 4, Diest, 1983




KLIMOP

Kerkhofklimop

Glanzend in de regen
maken ze het licht gevlekt.
Ze zijn reeds aan het arduin
gehecht, een bruidstooi
die mijn bloemen overleefde.

Geen blad is eender gevormd;
sommige zijn als een hart
of vormden zich tot grote klaver,
andere zijn als een schild.

Hard en bestendig
bestaan ze,
op een ruwe stam
die zoekt en klimt.

Zo herinner, zo gedenk ik jou,
toen je bewust besloot
seks en dood te mengen.
Een blad dat niet viel,
overleeft in mijn eigen winter.


Jos Daelman
Herdersuur, C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 1996


&


Missing link

Telkens bij het snoeien verbaas ik me weer
dat nog nooit de missing link tussen flora
en fauna is beschreven als ik de scheuten
vastgeklemd zie aan het metselwerk. Hoe de
wortels van de klimop zich als zuignappen
opmaken voor een klim door het leven.

Een kwestie van goed kijken en het kruipt.


Hans Mellendijk
Hoe vliegt de tijd, Varsseveld, 2013



KLOKJESGENTIAAN

Gentiana pneumonanthe
Klokjesgentiaan, 7 augustus


Haar bloemkelk is een zweepslag voor de ogen,
zo blauw verrast de klokjesgentiaan
die hier niet eenzaam in het wild moet staan,
maar in een schuilkerk onder ranke bogen.

Want blauw dat dieper gaat dan ons geloven
behoort te kwijnen in een gouden kooi,
verheven boven laag en aards allooi,
met geurend stuifmeel goddelijk bestoven.

Dit kijken doet vanuit de nerven pijn
omdat het deel wordt van het diep begeren,
het stil en zwijgend uit het lichaam zijn,

dat ik herken van ingetreden heren
die rond monstrans, voorzien van goede wijn,
het hemelsblauw als suikerbrood verteren.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998




KNOLRAAP

Bourgonderotisch

Ach, m'n ene liefje, ik eet
de kersjes van je borstjes,
kriekjes uit je navel,
olijfjes uit je oksels -
al lokt de wonderlijke wortel
van m'n ander geslachtelijk
liefje ook wel: pistachenoten,
druivensteel, schorseneer.

Kies ik hem of haar:
bosbesstruik of suikerspin,
bruine bonen of pruim,
peperoni of framboos,
knolraap of zomerpeer,
pastinaak of perzik,
artisjok of ansjovis,
warme pap of opgelegde vrucht?


Roger Nupie
Ballustrada, jaargang 38, nummer 1/2, Terneuzen, 2024




KNOTWILGEN

Knotwilgen

Knotwilgen, spookrijders van
zorgelijk land, barsten van pijn
avonden lang in stille lanen.

Hun spiegelbeeld groeit in de aarde.
Bast waarin ze zijn gesjord, de pennen
in hun kop zijn geen groei
maar straf.

Wat aan fungus in een holte staat
wordt door kinderen kapot gemaakt
en door een traag bederf verstookt.


Peter Ghyssaert
Sneeuwboekhouding, Bert Bakker, Amsterdam, 1995



&


Beter


Het is beter naar een knotwilg te kijken
in de herfst
als hij het minst beknot is.

Het is beter in de avondzon te fietsen
als de dag
mild is geweest.

Het is beter het bos te ruiken
als er vliegenzwammen
op de berkenwortels kruipen.

Het is alleszins beter
dan alleen zijn
met de adem van graafmachines.


Hilde Keteleer
Weg van de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 2019



KOEKOEKSBLOEM

Merel vertelt

er was geen wolkje aan de lucht, ofschoon, als je heel goed keek
de prunus stond te bloeien in de tuin, waar wij
m'n kerel en ik, door elkander bevlogen zongen om het hoogste lied
men zei dat lente langer zou duren dan in voorgaande jaren

wij hadden ons oog laten vallen
op de liguster van de buren, vlak bij de boom
viel het roze licht zo mooi door bloesem en bla'ren
en de laatste zon daar, waar wij ons nestelden

het nest was nog niet klaar of het ei al gelegd
het was een blauw

---

het was
ten tijde dat de appelboom nog  bloeide
de zon gaf mij vertrouwen als een moeder aan haar kind
vanaf een gebloemde tak
waar ik verstomd en vleugellam alles gadesloeg

zag ik de jongste van de koters tussen koekoeksbloemen
evenwel verdween ze uit mijn oog. waar geen zicht was
werd het duister, grimmig zelfs
bloesem droeg er schimmig de schaduw van een roek

machteloos zag ik toe en zag ik
zijn snavel glimmen
tot een poes pardoes vanuit de buxus schoot

ons mereltje, gevlogen net als de grote vogel
in de klauwen, uit de dode hoek


Enno Paulusma
Nalaten Dejar Deixar, Uitgeverij De Wilg, Annen, 2015



KOEKOEKSKRUID

zij trilt als blauw
koekoekskruid

en andersom
trilt ze als het kruid
van de blauwe koekoek

rekt zich uit en geeuwt

soms


Rien Timmers
Een speen van mager vlees, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1998




KOKOSPALMEN

Middagdut

Loodgrijs is de lucht waartegen een vogel
rondborstig piept
naar vrouwtjes misschien.
Kokospalmen waaieren verward met
hun oksels vol waternoten.
Dichtbij wiegen de fajalobi-struiken mee
van noord naar oost. Misschien is
alles vol van oceaanvocht.
Mijn katten hangen behaaglijk in een
ruststoel aan kettingen. Zij zijn geliefd.
Ook ik heb heerlijk gegeten
gekookte bananen en
gestoomde zeevis met hondenblad. Gemberbier
gedronken. Een sigaartje
gerookt. Tanden gepoetst. Gebaad.
Onverwacht
zal ik in mijzelf verdrinken.

Hoe lang nog duurt dit verteren
van ontbijt, lunch en warm-eten en
wachten op de slaap.
Iemand in de buurt heeft Vivaldi op en ik
herken de herfst. Bij jou is het herfstig als bij
mij de droogte toeslaat. Langdurig. Ik zie
narcissen bloeien in de potten op jouw
balkonnetje. Jij schenkt wijn. Ik droom dat ik
het feest net haal.


Astrid H. Roemer
Ik ga strijden moeder, In de Knipscheer, Haarlem, 2021



KONINGINNEKRUID

Eupatorium cannabinum
10 juli; Koninginnekruid


De heerszucht van het koninginnekruid,
de exaltatie langs de boerensloot
- hooghartig wijf begeerd door de despoot -
de schelle lach van de verbeurde bruid,

verwerp de adeldom in blad en bloem
en laat de nectar naar ontbinding ruiken,
zoals de rietvoorns rottend in de fuiken;
ontdoe het wazig deemsterkleed van roem.

Een keur van duizendogige insecten
die kermis vierden op het bloemig hoofd
waaruit de lijklucht van de nectar lekte,

heeft het van macht en koningschap beroofd
en nederig voegt het zich bij de sekte
die slechts in dood en ondergang gelooft.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998





KONINGSKAARS

Verbascum thapsus
1 juli; Koningskaars


Ik haal mijn troost bij voorkeur uit mijn tuin,
uit alles wat daar ongevraagd wil bloeien
en regelrecht naar lucht en licht wil groeien,
waar alles geurt naar weldaad en fortuin.

Waar theologen zich alsmaar vermoeien
om beeld en richting van de hoogste kruin,
vind ik basale lagen in mijn tuin,
mystieke zaken die het woord ontgroeien.

De koningskaars, aan duister stof ontstegen,
zoekt naar de glorie van het volle licht
en komt daarna geen tegenzet meer tegen.

Ze geeft het graf een koninklijk gezicht,
degenereert de vraag naar vloek of zegen,
daar ze als kaars van recht en heil bericht.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998



&



Na het bestrelen
van geurende koningskaarsen
dansen sijsjes op witte wolken.

Oneindige vreugde
tintelt om deze schoonheid
morgenwind verzamelt
ons groeiend verlangen.

Onder een koepel zorgeloosheid
wil ik onze honger stillen
zodat koningskaarsen blijven geuren.


Raoul Maria De Puydt
Oostduinkerkse gedichten, Zuid & Noord, Beringen, 1999




KOOLZAAD

koolzaad in mei

te geel
te gek
maar niet te veel
van al dat gele geel

te geel
te gek
maar nooit te veel
van al dat gele geel…


Gre Kalf
Stras, 2de jaargang, nummer 2, Schipborg, 1995



&




Mei

Tel ik nu honderd kleuren groen of meer ?
Daartussen staan uitdagend de seringen
in lila, wit en hevig paars te dringen
en met parfum te sproeien heen en weer.

Diep purper treurt om Witte Donderdag
de judaspenning nog, doch waarom zouden
vergeet-me-nietjes zoveel kwaad onthouden ?
Zij varen hemels onder eigen vlag.

De lelietjes-van-dalen kijken toe,
verbaasd dat reus kastanjelaar daarboven
zijn kaarsen in de nacht pas weer laat doven;
hun eigen klokjes zijn veel gauwer moe.

En nectarzoekers zijn constant op reis,
in late appelbloesems bij de pinken;
een koolzaadrechthoek ligt van goud te blinken.
Hun wereld wordt één honingparadijs.
Werkt voorbeeldvlijt bij mensen echt zo vlug ?

De tuinmicrobe heeft mijn buur te pakken;
hij zal zijn armen vast niet laten zakken.
Maar oei: prikt daar een meidoorn in zijn rug?


Jos Wilmots
De Druivelaar, Izegem, mei 2021



KORENBLOEM

Uit de nalatenschap eens gardeniers

'Sinds mijn jeugd
hield ik niet van gladiolen, en ik
wil niet meer weten waarom.

Met de margriet kon ik mij
verzoenen, de tulp
is me te rond en te lelijk geweest.

De roos geurde mij altijd te sterk
naar domme koninginnen en deca-
dente zangeressen.

Dahlia's als vlezige ragebollen,
asters, gezond als ik-weet-niet-wat, ze
waren me niet fijn en teer genoeg.

De snelvervlogen jasmijn verkoos ik
boven de kitscherige hyacinten in hun
domme potjes en ordelijke rijtjes.

Na jaren ben ik de anjer
als aardig gaan zien, de
krokus als iets meer dan keurig.

Klaproos en korenbloemen waren
mijn fragiele favorieten maar
kwamen in uw tuin niet voor.

Dus ging ik na het werk in uw
tuinen het veld in en plukte
voor mijzelf een kort boeketje.

Maar sinds mijn jeugd
hield ik niet van gladiolen
en wil niet meer weten waarom!'


Hans Vlek
Boghazkoy, Querido, Amsterdam, 1987



KORNOELJE

Opgespat kornoeljebloed

Opgespat kornoeljebloed
van de lijsterbek gedropen
op de rots met rossig vel
van het zilver onder ’t lover
tondelzwam en kantarel
hagedisje op een menhir
bokje steekt zijn snuit uit ’t hout
het is ochtend in oktober
slee saffier en rode vlier
marjolein onder de voet
zilverschoon klavertjevier
tijm en akkermunt oktober
grootse zomer is aan ’t ebben
sap en kleur vechten om dood
goud en zilver morgen lood.

‘Anna waarom weende gij?’


Hubert van Herreweghen
Kornoeljebloed, Lannoo, Tielt, 2000



KRABBENSCHEER

het vleugelgen

een dichter zont op krabbenscheer
het vleugelgen, de bochel van cicaden

een dichter zint op krabbenscheer
wat zal ik roepen uit het niet?

als ongenaderd uit het meer
een oeverspin verschiet

een dichter wint op krabbenscheer
maar niet de bochel van cicladen


Henk Ester
Bijgeluiden, De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen, 2013




KRENTENBOOM

Kleine bever 1.

Maak hem tot krentenboom, even
stralend lente. Een deur gaat open en dicht.
De spleetogen der herinnering. Zonder
zadel te paard aan de hemel, met oog
en pijl, zilver klimt de vis de bergbeek
in. Duik. Het hart staat stil. De edelsmid
hamert op zon en ster. 's Nachts is hij door-
zichtig: het wit be-tekent de tekst,
woorden houden de leugen gevangen.
(Het herbarium laat het Ik nog ruimte)


Willy Roggeman
De gedichten 1953-2002, Meulenhoff|Manteau, Amsterdam|ANtwerpen, 2004



KROKUS

Krokus

Mijn buurman heeft
met bijzondere vreugde
zijn eerste krokus
openbaar begroet

Hij schaamde zich niet
tranen te plengen
bij dit alleszins niet
alledaagse schouwspel

Zijn vrouw en kinderen
ingetogen ter zijde
zijn hond wat verder van
de fleurige plek verwijderd

Die eerste paarse krokus
heeft onze rustige buurt
de faam van natuurvrienden
verdiend bezorgd

Volgend jaar zullen wij
met zijn allen honderden
krokussen hebben aangeplant
in onze verwante tuinen

Een zee van krokussen
waarbij het zwart en andere
niet inheemse hardleerse kleuren
in het niet verzinken


Fernand Handtpoorter
Leievaart 1975, Kring van Katholieke Oost-Vlaamse Schrijvers, Gent, 1975



KRUISBES

Naam

Vlindertje, flardje op een zuchtje wind,
floddertje tussen de kruisbessenstruiken,
vleugeltjes rijstpapier, tongetje draad,
mag amper naam hebben, niets te
beduiden.

Laat ze maar blauwtjes heten, die kleintjes,
ik heb geen woord voor het leven erin:
gave om diep in het bloembed te duiken,
te schrijven in lucht - het oneindige lied.


Harmen Wind
De 100 mooiste Friese gedichten, Kleine uil, Groningen, 2006



KRUIZEMUNT

Kapel te Machelen aan de Leie (III)

Is dit dan Paradijs
waar brem en kruizemunt verpulvert
voor de thee?
Het liefst zou ik hier vluchten:
ik til mijn schaduw op en
hoed mij voor onzekerheden.
Ik wil geen kever zijn in
doodsnood onder planken
rechts en links van mij
een kind, mijn buurman

ik wil niets kwijt
het lichaam noch de medeplichtigheid
ogen oren liefde veel toegankelijkheid
en weten:

uit deze beker
drink ik
wijn.


Jo Gisekin
Een spiegel op uitkijk, Poëziecentrum, Gent, 2017



KURKEIK

Beloofd land

Voor Shekel

Luie witte huizen klimmen,
twee ossen trekken rond de berg
en achter zich de ploeg van Breugel.
Richteren in dit landschap
van de kurkeik, de vale geit
een schraal gegeven, het dorp toont
zijn huid zijn haar, geen wal die rijst,
als in het noorden, geen toren.
Het kruipt omhoog, het vindt verschiet
in lemen daken dit dorp, kijk maar
en heel in de verte kom ik aan,
een stip, een benjamin, een reiziger
het zeiltje naar de wind, een weg een kind.


W. D. Kuik
Gedichten 78, Davidsfonds, Leuven, 1978



KRULWILG

Krulwilg


Met zoveel gekrulde zinnen
slaat hij kromtaal uit,
staat hij onbegrepen
langs een rechtlijnig trottoir.

Passanten willen niet zien
dat hij de wereld versiert,
horen niet dat het prevelt
door het kromhout als hij bidt.

Met onnavolgbare krulletters
maakt hij in rondschrift
gerucht dat de ronde doet;

alleen dwergen en bultenaars,
dichters en andere krompraters
nemen zijn omhaal ernstig.


Lou Vleugelhof
De Tweede Ronde, 9de jaargang, nummer 2, Amsterdam, 1988



KURKUMA

Contrails

De watertoren hangt aan witte guirlandes
te drogen in de lucht
er is geen land meer alleen
nog de weerkaatsing van vliegtuigen
wolken en golven verliezen hun onderscheid

Op klamme beelden ligt
de zomer binnenskamers te gisten
luister naar mijn nachtmerries kind
die omhoog woekeren langs palen en muren
om je koortsen te koelen

Slik ijzer zink en tryptofaan
pre- en probiotica en kurkuma
wis de sporen
uit het diepe blauw
dat je omspant als een ballon

Herinner je nog een keer
het doffe bonzen in vruchtbaar water
waar niets in oplost
dat niet eerder bestond 


Peter Mangel Schots
Zwemmen voor later, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2020



KUSWURGVY

Digles in 'n Karootuin
    Ficus natalensis; Ponierskool, Worcester, 2018

Dis soos hierdie boom. Per oogopslag is min te peil aan hom.
Sê hom sommerso en hy's verspreek;
natalvy, kuswurgvy, kastige gewone wildevy.

Hom betrag, is goed: die blinkblaarsambreel
waaruit 'n donker laafnis giet - skaduwyn.
Maar ruík ook die somersbeskonkenheid;
staan nader. Laat jou voete
die aarde aan 't hobbel oor die forse metrum
van 'n klipbreekwortelstelsel voel.

Ja, jou vóél moet jy ken,
hand en hart vertrou;
jou lukraak ráákvat laat word
aan die bonkige, grof-gladde warsamestelling van 'n stutwortelstam
wat kort voor lank tot stompverbelentheid vertak.
Soos dié ineengevoude meervoudboom
(natalvy) (kuswurgvy) (gewone wildevy)
is die gedig.

En spits die ore vir die lied van wind en stilte
oor die groenleertonge van sy blare,
sy trossies soetvyklank in die kele van muisvoëls,
bonthouskappers, vlermuise snags.

Vanself
is hy hier nie. Sy ruie
subtrope-hunkeringe bly. 'n Mens
moet hom bring om hiertoe te gebeur, hom
nat- en oplei, uitdun, terugsnoei - hom vlym
tot onverhoedse rym met groei. Dan, altemit, kom
natalvy / kuswurgvy / gewone wildevy hy hier. Monumentaal.

Die
bonsai
in jou boek.


Bernard Odendaal
Nootvat. Kwashaal. Stapel., Tafelberg, Kaapstad, 2021



KWEE

Kwee

Kwee, late bloeier met je dwaze, late peer -
de mensen van hier plukken je niet meer...
Hard en zuur, maak je de tanden sleeuw,
plakt klef aan het gehemelte, ruikt reeuws.

Maar eenmaal van je steencellen bevrijd,
met liefde ingemaakt, wat rins en gekonfijt,
of op mijn tong gelegd als kweeperengelei,
smaak ik slechts nectar en proef malvezij.


Stefaan van den Bremt
Blauw slik, Uitgeverij P, Leuven/In de Knipscheer, Haarlem, 2013





Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A