M
De winter heeft een schaduw van mos
gelegd om de letters van je naam.
Ik zie je hand arceren met Oost-Indische inkt
en veeg voorzichtig rond de h,
blaas hem schoon,
alsof ik hier woon, als toen,
dicht bij de geur van ecoline.
Ik blader in je bladen, een veldboeket
waait me tegemoet, maagdenpalm, Marialied,
het Vlaamse heir, hoe pal
je stond, hoe met een knal
de deur tussen ons dichtsloeg,
hoe de vazen vielen soms
en mijn bloemenjurk opwaaide
als ik met twee treden tegelijk
de trap op van je wegliep
en boven mijn eigen wereld
schiep, een schaduw van woorden,
die ik veel later pas
zou horen:
nu ik je letters schoonblaas.
Hilde Keteleer
Weg van de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 2019
Bellis
Gij, tegen overdaag en schennis,
tussen gif- en genadekruid,
wolfsmelk en buks, anijs en ruit,
trouw als het gras, bellis,
perennis,
laat de doven leren spreken,
laat de blinden leren gaan,
gun elk mens ietwat gerief,
geef ook mijn ondeugd een teken:
in het kleed der madelief,
perennis.
Hubert van Herreweghen
Kornoeljebloed, Lannoo, Tielt, 2000
MAGGISTRUIK
Een kleine kinderlijke heilige
onder je lichtblauwe zonnehoed
bewandelde je eigenzinnig langzaam het steile
geitepad door de wijngaarden van Vernazza
naar Corniglia, rakelings langs de zich tegen de rotsen wit
afzettende zee, onwaarschijnlijk tv-beeld zonder geluid.
Steeds weer, onbewust van mijn blik,
bleef je ver achter, stond je stil, alsof telkens
een met moeite overwonnen aarzeling je overviel.
Je kon vervluchtigen, wegvliegen moest ik begrijpen
maar je deed het niet. Een takje van de maggistruik voor je album
bracht je schoorvoetend uit die verlegenheden mee.
Jacques Hamelink
Tweede gedichten, Querido, Amsterdam, 1993
MAGNOLIA
Bloeiende magnolia
De magnolia
opent zijn engelenhanden
als het gewichtloos gebaar
van het danseresje
dat in haar roze zijde
de liefde mimeert.
Fernand Florizoone
Lezen in de appelboom, Desclée De Brouwer, Brugge, 1976
&
Magnolia
Krampachtig heffen gruwelijke takken
het zwarte schouwspel van je boom.
Geen groen, geen blad om te tooien
uniek en majesteitelijk je eigenheid.
Alleen een bloem kwam overwinnen
erg kwistig uitgespreid.
Zacht rozeroos laven je sappen
en kleuren zo mijn levensdroom.
Magnolia, boom vol lente.
Mijn kerstboom in april.
Denise Van Geel
Het Prieeltje, nummer 9, Diest, 1985
&
Stroomopwaarts door een tuin
&
De magnolia
Een diepe vrees had mij bevangen:
Het leven was een donkre, boze droom,
Mijn ogen zagen noch schreiden meer,
De dood was mijn heimlijkst verlangen.
Dan leidde mij een zachte, onzichtbre hand
Tot vóór de bloeiende magnolia,
Zijn blanke kelken waar één, groot licht.
Toen vielen plots mijn tranen in het zand.
Frans de Wilde
Aards avontuur, Heideland, Hasselt, 1964
MAIS
MALVA
Sint Jan
Hoe kort duurt deze zomerdag
hoe kort geuren klaver en malva
hoe kort ligt daarin die jongen
voorlezend van losse blaadjes, die
wegwaaien langs de helling.
Hoe kort. De schaduwen lengen,
de klaver dort, de malva schiet in ’t zaad
en die bruine tors, hoe lang
blijft die glad en geurig, hoe lang
zie ik dat hoofd nog, achterover,
met brandende ogen, een bronzen keel
die klokt en lokken gitzwart
in pulverdroog geschroeide mossen.
O zomer, hoe kort,
en die weggewaaide blaadjes
met halfbegrepen verzen,
en het meisje dat daar ergens achter staat,
maar dat er nu minder toe doet,
want het leven eist, en alles
noopt tot plagen, strelen, lust,
hoe kort, dat moment, morgen door jou vergeten,
door mij bewaard, een leven lang,
en wie weet, voor de eerlijke vinder
een geschenk in het gras, eeuwig.
Hans Warren
Nakijken, dromen, derven, Bert Bakker, Amsterdam 1992
MANDRAGORA
MANGROVE
Dromen van mangrove
Geharnast groen waren we.
Een maliënkolder van weerbarstige schors.
Oeroude dromen van coelacanth.
Honderd paardenkrachten waren we.
Castagno dei Cento Cavalli was onze naam.
Een machtig dak waren we voor hutten.
Een stevig schuilhuis voor angstige dieren.
Lover voor geliefden.
Een kathedraal vol bezielde cantate.
En nu.
Gespleten zijn ons cambium en bast.
Zo kwetsbaar is ons kranke hart.
Perkament voor wormen is ons blad.
Onze bolsters, oesters zonder parel.
Ons fundament een humuslaag van steen.
De kille vensters van verval zijn blind.
Onze jaarringen verpulverd tot seconden.
Gejaagd worden we, we kunnen nergens heen.
Dromen van mangrove.
Rense Sinkgraven
Kastanjegedichten, Uitgeverij Passage, Groningen, 2006
&
MANJABOOM
MANNETJESVAREN
Mannetjesvaren (Dryopterix filix-mas)
Mannetjesputter onder de kruiden
die het klaarspeelt de lintworm
met kop en staart te verdrijven;
waar de Zonnekoning voor uitgaf
18000 livres, een enorm kapitaal,
kun je nagaan hoe ze te keer gingen
die wormen in zijn vorstelijke aars.
En Frederik de Grote, de zuinige Pruis,
die de titel van Hofrat en 200 Thaler
per jaar schonk aan een Zwitserse
apotheker voor dit mannetjesputtend
recept. Hoe lastig moet het geweest
zijn die jeukende wormen bij hem
en bij zijn Riesengardisten.
Het mannetjeszaad van de varen
is moeilijk te vinden, zeer kostbaar;
wie het bij zich draagt wordt onzichtbaar,
bij de varenzaaddrager gaat de duivel
in dienst, altijd klaar voor zijn wensen,
aldus Dodonéus, medisch hoogleraar
in de kunst van de kruiden te Leiden.
Lou Vleugelhof
MARETAK
Jij, vogellijm, die geen gebieder heeft
als middelaar tussen de mens en God,
mystieke plant, aanzegger van ons lot,
belofte die ons licht en hoop hergeeft,
lichtgroene weelde aan de alf gewijd,
niet horig aan de wetten van het dier,
ik vond jou wiegend in een populier
die naakt stond in de norse wintertijd.
Een spoor van twijfel zaait de maretak:
heel transparant voorzegt hij lieve vrede,
hoewel een trol er bot zijn neus in stak.
De man die door de mare wordt bereden,
omarmt de gastboom die van tover sprak:
geen lief zal nog zijn levenspad betreden.
Frans Hoppenbrouwers
14 februari 2006 - Valentijnsdag, als gemeentedichter van Valkenswaard
MEEKRAP
Meekrap (Rubia tinctorum)
In West-Vlaanderen en Zeeland
vind je de meestove nog,
een lage bakstenen muur
waarin de wortel gebrand werd
tot helrode verfstof:
de boeren voeren er wel bij.
Stijn Streuvels schreef er
zijn meesterstuk over:
Leven en Dood in den Ast.
Vissers en vissersvrouwen
verfden hun baaien broeken
met dit wonderlijke rood
als reumatiekwerend middel.
Zonder dit heldere rood
had de soldaat van Napoleon
nooit zo’n blitz gemaakt
in Europa.
Het rijk van de meekrap ging
zoals alle rijken ten onder,
maar in de strijd tegen kanker
staat het volgens kenners
een gouden toekomst te wachten.
Lou Vleugelhof
De Tweede Ronde, 7de jaargang, nummer 4, Amsterdam, 1986
MEIDOORN
Hoogstamboomgaarden
omringd door meidoornhagen:
Herkenrode leeft
Yves Joris
Stroom, e-zine, Antwerpen, 2003
&
Hazelwormpad
Het waait er warm, het splintert er hout.
Het dovenetelt er wit, het barst er uit knoppen.
Ik sta stil, maar het is niet te stoppen.
Het is april, het wil al mei.
Ik struikel over een kuil in het pad
en ik weet niet wat eerst
naar buiten zal komen. Het fluit
er met alle kruid, met alle meidoorn
kracht die mijn kracht
te boven gaat, ik streel
het mos tussen de schorsbarsten
van de wilg, er kruipt een mier
naar binnen in de stam, en ik
blijf hier, buiten
gesloten, april en mei zoemen,
ik weet niet hoe ik ze moet noemen.
Voor de vorm
zoek ik een hazelworm.
Hilde Keteleer
Weg van de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 2019
&
Meidoorn
Ik wist, ik was in mei van huis gegaan.
En ’k zag, verwonderd, alle bomen bruin.
’t Zand lag bestrooid met donker glanzend puin
Van ’t hoog gewelf der plechtige oude laan.
Aan d’einder blondde een golvenlijn van duin –
Plots, tovermooi, als blijde lentewaan
In droeve herfst, een meidoorn zag ik staan
In blanke bloei, zichzelf een wondertuin.
En, angstbevangen, vroeg ik: ‘Is ’t geen mei?’
‘Neen, ’t is november,’ sprak een stem. Ik vroeg:
‘Versliep ik héel de zomer? Is voorbij
Het feest van bloei en zang?’ En, wenend, sloeg
Ik de armen rond de meidoorn, die voor mij
Met duizend doornen duizend bloemen droeg.
Hélène Swarth
Een mist van tranen, Heideland-Orbis, Hasselt, 1973
MEIKLOKJE
MESIMARJA
het sterft finse dagen
de zilverberken volharden in hun klederdracht
wanneer in de namiddag blauw in rijp berust
en sauna’s ontwaken met loodrechte signalen
het is knerpend ver naar de overzijde, de kust
waar de brede rivier als in een still
met grillige wolvenogen richting zee staart
je schraapt de laatste restjes jeugd van het glas
de jeugd, die niet buigt voor koude wodka, maar
achter het grand-caféraam valt voor een eerste libelle
je wachtwoord raakt op, je gietijzer staat op scheuren
terwijl ooit de bossen zongen over schansspringen
over de harde hondenlach, de gloed van mesimarja
de dode winter verliest een joker, de stem die het had
Bert Struyvé
Het Liegend Konijn, Uitgeverij Pelckmans, Kalmthout, nummer 2021/2
De bomen van Ruth Rendell
1
Kinderen kleuren
een stam altijd bruin
maar bomen hebben
zelden een bruine stam.
Berken zijn zilverachtig,
platanen grijs
met geel,
walnoten zwart.
De bast van eiken,
kastanjes en esdoorns
ziet groen
van de korstmossen.
2
hun stammen
bijna zo groen
als gras.
De bladeren,
hoog tegen
de bleekblauwe hemel,
fluisteren en ruisen.
Na 25 jaar
worden ze omgezaagd
en gebruikt om
lucifers van te maken.
Als ze tenminste
niet eerder omvallen,
omgewaaid liggen,
wortels in de lucht.
3
Wat zien we
als de zon laag staat:
groepjes berken, wilde
appelbomen.
Hoe is het mogelijk
dat je, als de zon doorbreekt
het vingerhoedskruid
niet ziet, en de mimosa?
Misschien omdat
bomen er op sombere
namiddagen vreemd
Hoe dan ook, onthoud dit:
Kinderen kleuren
een stam altijd bruin
maar bomen hebben
zelden een bruine stam.
Saturnus boven de Schelde, Demer Uitgeverij, Diepenbeek, 2008
MISPEL
Pas dan zal ik verteerbaar zijn
als ik belegen ben
het verstrijken nabij
noch vrucht, noch vlees, maar brij
van lang geleden lieflijkheid
mijn inhoud zal onherkenbaar zijn
gerijpt, gerot, vereeuwigd
gebeiteld in versteend papier
als faiences met woorden van leed
mijn vrucht, de onmin, de onmacht in mij
eet mij, lees mij, lik mij leeg
dit blad mijn lijf
de inkt mijn bloed
pers het uit jouw onderbuik
tot ik herboren ben
huilend, bloedend
kwijlend in jouw moederschoot
ik ben jouw kind
bemin mij!
Bert Deben
Ongepubliceerd
&
De merels
Daglicht nog wazig.
De bosrand onzichtbaar.
Het sneeuwt uit de nevel.
De mispel door merels belegerd.
Een schokgolf geluid
het schot in de heuvels.
Een waaier van zuiver
zwart. Van zijde. Van vleugels.
Langs de buxus de houtmijt
door het wit een lijn oker
de vos trekt een pijnspoor.
Hij kijkt en ik kijk.
Soms begrijpt men de andere.
Als men sneeuwblind en kreupel
om onderdak jammert.
Aleidis Dierick
Het vrijgeleide, De Distel, Brussel, 2001
MOERASEIK
Varus
Het zien van vier, vijf bloedspatten
op de besneeuwde grond
in een winternacht is nog te harden.
Maar waar blijft het wit als de sneeuw gesmolten is?
En wie graaft naar het gebeente van al die Romeinen
die daar in het jaar 9
Van al die doden op de harde bodem
van Germania
onder de moeraseik en de berkenbomen.
Hendrik Carette
Pact met Pound, Kruispunt, Brugge, 2000
MOERASVERGEET-MIJ-NIET
MOERBEIBOOM
Moerbei
De zwarte moerbei zwelt in ’t groen
de toppen hellen over –
hier beneden in het koel plantsoen
zo wil zij naar een oud fatsoen
de vriendelijke dingen doen
te rollen door het lover
ver boven zinnen is verdriet
en dansen der planeten –
alleen de moerbei weet het niet
terwijl zij zinloos sappen schiet
en Orpheus met zijn smalle riet
zal ’t nimmer meer vergeten
o moerbei moerbei mirabel
en haren in cascade –
waar is een vogel even snel
een ziel van vuur zo wit en fel
een dichter minder meer in tel
dan onder ùw bravade?
Jan Engelman
Verzamelde gedichten, Querido, Amsterdam, 1960
&
De moerbeiboom
Joris Iven
&
Nardis 5
De moerbei bloedt geen licht. Open lichaam
sneeuwt de wanhoop bloedhuid. Vergeefs worden
wiggen opstand in de retina gedreven.
In dropsuiker gezoete vrouwenogen redden
ruïnes af en toe. Adem: het lied van
flessegroen gehalte. Rimpeling van hersenschors.
Willy Roggeman
De gedichten 1953-2002, Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2004
De steencirkel
Vanaf de zomerboerderij glooit de weide van fluweel
tot het meer, waar de groep laag uitgevallen berken
restlicht filtert, opslaat. Een dag is moe, de avond wenkt.
De gedekte tafels van de breekbare vrede staan volgens traditie
klaar. Niemand mist de man van inmeten, gps en data
in deze uithaal van het wereldtoneel. Voor hem
geen feestmaal, geen bezegeling. Rendiermos en molte dempen
de hoogspanning. Accordeon, viool en dwarsfluit zullen afdalen
naar de oever, naar de waterspiegel
waar stemmen gaan samensmelten, de nacht leegdrinken
tot zonsopgang –
Er zal iets van de tafels rollen, ver weg zal een hond huilen.
Eigen raven zullen de aangetaste bietensalade uit tafellakens
gaan kloppen, terwijl nieuw opengereten wonden
zich op hun zwijgrecht beroepen. De boerin met Sami-bloed
kleurt niets bij. Zij laat de landmeterman alvast tol betalen, nog voor
zijn software tot graven beslist. Een eerdere theodoliet ligt
(naar verluidt) ook ergens ingeklemd tussen porfier en graniet.
Bert Struyvé
Elders literair, Haarlem, 2023
MONNIKSKAP
Aconitum napellus
Monnikskap, 14 juni
Een monnikskap zal ik wel nooit meer dragen,
zodat ik haar geplant heb in mijn tuin,
opdat haar gif zal bijten als aluin
als ik me plaag met goddelijke vragen.
Ze mint de zon die haar ten hemel stuwt,
haar diep blauw zal mijn onthechting schragen
als ik straks oud ben, weerloos om de dagen,
terwijl de nachtwind in mijn oorschelp luwt.
Ik zie de hommels naar geheimen zoeken
als alchemisten in de oude tijd
die speurend in vergeelde, dikke boeken
al kruiden zochten tegen haat en nijd,
het duivelskruid dat mij eens zal verzoeken
een gat te boren in mijn nap van spijt.
Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998
MORGENSTER
Morgenster
de nacht vers in ’t verleden
aan dageraadster gestorven
zo bracht die zomermorgen
jouw nectar aan het heden
bron geil die mij kon laven
zo klonk ’t gezang sereen
verrees j’uit ochtendnevel
halt begerend paard draven
stollend was zag ik je aan
lach onbestendig lonkend
glinsterogend smelt een traan
in geruis stil heengegaan
latend bedroefd ingeschonken
glas hun kering nooit gedronken
Blontrock
Yang, 103, 17de jaargang, Gent, 1981
MUNT
Een takje munt
En plukt ge mij.
al in de gauwte,
laag langs de kei,
het takje munt,
een blad dat geurt van blauwte,
met de ogen dicht,
in goed vertrouwen,
verandert dan niet de aarde,
de lucht en de gedachten,
het binnenlicht?
Een enkelvoud is ons gegund,
maar van antieke waarde.
Op meer valt niet te wachten:
een takje munt,
het leven tot een geur verdund,
die gij met mij verduren kunt.
Wij zijn van hoog geslachte.
Hubert Van Herreweghen
Dichters van Nu 12, Poëziecentrum, Gent, 1999
Voorjaar op het balkon
ook zonder tuin kun je tuinieren in iedere flinke bak
pot of wat
je dan ook voor handen hebt waar je onderin gaten kunt boren
kun je planten kwijt
het belangrijkste is dat overtollig water weg kan
zodat ze niet verdrinken
wijnkistjes zijn bijvoorbeeld ideaal aangezien die niet heel diep zijn zet hier
je planten in die dat goed vinden zoals muurfijnstraal (Erigeron
karvinskianus)
die eruitziet als weelderig bloeiende madeliefjes of
duifkruid (Scabiosa) die ronde kussentjes
van bloemen heeft in zachte
kleuren mooie variëteiten zijn ‘Pink Mist’ of ‘Butterfly Blue’ deze planten
kunnen prachtig bloeien vlinders zijn er blij mee
heb je niet zo’n zin om met allerlei planten aan de
slag te gaan dan
is een flinke pot met een vlinderstruik ook een mogelijkheid
er zijn nieuwe variëteiten beschikbaar die klein (tot
maar 80 centimeter hoog)
blijven zoals ‘Free Petit Snow White’ of ‘Free Petit Blue Heaven’ deze bloeien
van
juni tot in oktober
Fred Papenhove
TZUM, Groningen, voorjaar 2023 en We zitten in de nachtbus, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2023