M

MAAGDENPALM


Lentetafereel

De winter heeft een schaduw van mos
gelegd om de letters van je naam.

Ik zie je hand arceren met Oost-Indische inkt
en veeg voorzichtig rond de h,
blaas hem schoon,
alsof ik hier woon, als toen,
dicht bij de geur van ecoline.

Ik blader in je bladen, een veldboeket
waait me tegemoet, maagdenpalm, Marialied,
het Vlaamse heir, hoe pal
je stond, hoe met een knal
de deur tussen ons dichtsloeg,
hoe de vazen vielen soms
en mijn bloemenjurk opwaaide
als ik met twee treden tegelijk
de trap op van je wegliep
en boven mijn eigen wereld
schiep, een schaduw van woorden,
die ik veel later pas
zou horen:

nu ik je letters schoonblaas.


Hilde Keteleer
Weg van de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 2019



MAANBLOEM

alleen:

een vrouw beminnen
is een ritseling
in je been
tandeloos luisterend
en wiegen,

maar maanbloemen
wou ze als
een boom in haar arm

die regent,
de klokken luiden

dalai lama


Bobb Bern
Klavesimbel - Nieuw Tweemaandelijks Tijdschrift, nummer 3 en 4, Antwerpen, 1965



MADELIEFJE

Bellis

Gij, tegen overdaag en schennis,
tussen gif- en genadekruid,
wolfsmelk en buks, anijs en ruit,
trouw als het gras, bellis,
perennis,
laat de doven leren spreken,
laat de blinden leren gaan,
gun elk mens ietwat gerief,
geef ook mijn ondeugd een teken:
blijve de onschuld eeuwig staan
in het kleed der madelief,
perennis.


Hubert van Herreweghen
Kornoeljebloed, Lannoo, Tielt, 2000



MAGGISTRUIK

Een takje van de maggistruik

Een kleine kinderlijke heilige
onder je lichtblauwe zonnehoed
bewandelde je eigenzinnig langzaam het steile
geitepad door de wijngaarden van Vernazza
naar Corniglia, rakelings langs de zich tegen de rotsen wit
afzettende zee, onwaarschijnlijk tv-beeld zonder geluid.

Steeds weer, onbewust van mijn blik,
bleef je ver achter, stond je stil, alsof telkens
een met moeite overwonnen aarzeling je overviel.
Je kon vervluchtigen, wegvliegen moest ik begrijpen
maar je deed het niet. Een takje van de maggistruik voor je album
bracht je schoorvoetend uit die verlegenheden mee.


Jacques Hamelink
Tweede gedichten, Querido, Amsterdam, 1993



MAGNOLIA

Bloeiende magnolia

De magnolia
opent zijn engelenhanden
als het gewichtloos gebaar
van het danseresje
dat in haar roze zijde
de liefde mimeert.


Fernand Florizoone
Lezen in de appelboom, Desclée De Brouwer, Brugge, 1976



&



Magnolia

Krampachtig heffen gruwelijke takken
het zwarte schouwspel van je boom.
Geen groen, geen blad om te tooien
uniek en majesteitelijk je eigenheid.

Alleen een bloem kwam overwinnen
erg kwistig uitgespreid.
Zacht rozeroos laven je sappen
en kleuren zo mijn levensdroom.

Magnolia, boom vol lente.
Mijn kerstboom in april.


Denise Van Geel
Het Prieeltje, nummer 9, Diest, 1985



&


Stroomopwaarts door een tuin
met bloeiende magnolia's;
Ierse setters langs het pad,
de beste, de mooiste die ooit
een landheer heeft gehad.
Er borrelt een rivier
waar men niet van drinkt.

Ik, die mijn dorst niet kan
bedwingen, zie een meisje
neerhurken in de struiken
en ga languit in de weide
liggen. Waarom moeten mijn ogen
mijn verstand gebruiken. 


Jan Kostwinder
een kussen van hout, Perdu, Amsterdam, 1994


&

De magnolia

Een diepe vrees had mij bevangen:
Het leven was een donkre, boze droom,
Mijn ogen zagen noch schreiden meer,
De dood was mijn heimlijkst verlangen.

Dan leidde mij een zachte, onzichtbre hand
Tot vóór de bloeiende magnolia,
Zijn blanke kelken waar één, groot licht.
Toen vielen plots mijn tranen in het zand.


Frans de Wilde
Aards avontuur, Heideland, Hasselt, 1964



MAIS

Krabbels

in de letters die ganzen vliegen
vóór het vinden van een frisse v
in aldoor donkerder
en steeds dunnere u' en w's
van wilgentakken 's winters
of bleekgeel in maïsstoppels
op kale akkers

in de wolkenwegen
van het vliegverkeer of in oranje
het lichtschrift boven snelwegen
door Hollands laagland
of in schaduwen of
de wenkbrauwen in gezichten
 ja! of nee!

alles schrijft; leven
kerft zich in de zerken


Dien L. de Boer
Niet het moment maar het nagonzen, Uitgeverij Palmslag, Exmorra, 2014



MALVA

Sint Jan

Hoe kort duurt deze zomerdag
hoe kort geuren klaver en malva
hoe kort ligt daarin die jongen
voorlezend van losse blaadjes, die
wegwaaien langs de helling.
Hoe kort. De schaduwen lengen,
de klaver dort, de malva schiet in ’t zaad
en die bruine tors, hoe lang
blijft die glad en geurig, hoe lang
zie ik dat hoofd nog, achterover,
met brandende ogen, een bronzen keel
die klokt en lokken gitzwart
in pulverdroog geschroeide mossen.
O zomer, hoe kort,
en die weggewaaide blaadjes
met halfbegrepen verzen,
en het meisje dat daar ergens achter staat,
maar dat er nu minder toe doet,
want het leven eist, en alles
noopt tot plagen, strelen, lust,
hoe kort, dat moment, morgen door jou vergeten,
door mij bewaard, een leven lang,
en wie weet, voor de eerlijke vinder
een geschenk in het gras, eeuwig.


Hans Warren
Nakijken, dromen, derven, Bert Bakker, Amsterdam 1992



MANDRAGORA

Mandragora

Toverplant voor slaap en vruchtbaarheid.
Lia deelde je met Rachel in haar nood,
je wekt het kind op in haar dode schoot,
tot Hildegard je roemde in haar tijd,
narcoticum, in de verrukking van gebed
rijs ik met jou uit ondergrondse brand.
Zo stond Adam voor God in vuur en zand
toen hij de wortel lei naast zich in bed.
 

Gery Helderenberg
Verzamelde gedichten, Gottmer, Nijmegen/Orion, Brugge, 1978



MANGROVE

Dromen van mangrove

Geharnast groen waren we.
Een maliënkolder van weerbarstige schors.
Oeroude dromen van coelacanth.
Honderd paardenkrachten waren we.
Castagno dei Cento Cavalli was onze naam.
Een machtig dak waren we voor hutten.
Een stevig schuilhuis voor angstige dieren.
Lover voor geliefden.
Een kathedraal vol bezielde cantate.
Onze wortels hielden de aarde bijeen.
En nu.
Gekraakt zijn we tot in ons kernhout.
Gespleten zijn ons cambium en bast.
Zo kwetsbaar is ons kranke hart.
Perkament voor wormen is ons blad.
Onze bolsters, oesters zonder parel.
Ons fundament een humuslaag van steen.
De kille vensters van verval zijn blind.
Onze jaarringen verpulverd tot seconden.
Gejaagd worden we, we kunnen nergens heen.
Dromen van mangrove.


Rense Sinkgraven
Kastanjegedichten, Uitgeverij Passage, Groningen, 2006



&



De grote droogte

De laatste keer dat je jong kon zijn
kwam toch nog onverwachts, natuurlijk
had je niets in de gaten
ook al tikte de tijd je op de schouder

het was warm, god wat was het warm
ze reikte je een blikje cola aan, ijskoud
nog een ander toen ze je foto's liet zien
uit de tijd van de grote droogte

er cirkelden twee gieren boven jullie
wrakke boot die kalm zijn weg zocht
door ondiepe kreken en tussen mangroven
je keek naar de bodem en dronk.


Jan Zwaaneveld
Dwaalsporen, Uitgeverij Xanten, Utrecht, 2014



MANJABOOM

in de dans is geen souplesse
in 't lied zit geen pit, wat ben ik nog waard

hoeveel stromen stroomt het leven niet
alle nachten stilte alle gedachten binnengehouden
beide kwellen mij met scheuten felle pijn

het paard zou ik mennen, ik trok zelf de kar
mijn rug is verkromd de twijg niet te harden

in de manjaboom zou ik klimmen, ik beklom de kankantrie
de zoon drijft van mij weg, de dochter was al weggedaan


Jit Narain
Een mensenkind in niemandsland, In de Knipscheer, Haarlem, 2021




MANNETJESVAREN

Mannetjesvaren (Dryopterix filix-mas)

Mannetjesputter onder de kruiden
die het klaarspeelt de lintworm
met kop en staart te verdrijven;
waar de Zonnekoning voor uitgaf
18000 livres, een enorm kapitaal,
kun je nagaan hoe ze te keer gingen
die wormen in zijn vorstelijke aars.

En Frederik de Grote, de zuinige Pruis,
die de titel van Hofrat en 200 Thaler
per jaar schonk aan een Zwitserse
apotheker voor dit mannetjesputtend
recept. Hoe lastig moet het geweest
zijn die jeukende wormen bij hem
en bij zijn Riesengardisten.

Het mannetjeszaad van de varen
is moeilijk te vinden, zeer kostbaar;
wie het bij zich draagt wordt onzichtbaar,
bij de varenzaaddrager gaat de duivel
in dienst, altijd klaar voor zijn wensen,
aldus Dodonéus, medisch hoogleraar
in de kunst van de kruiden te Leiden.


Lou Vleugelhof
Beeldentuin, De Beuk, Amsterdam, 1990



MARETAK

De maretak bij De Drie Bruggen

Jij, vogellijm, die geen gebieder heeft
als middelaar tussen de mens en God,
mystieke plant, aanzegger van ons lot,
belofte die ons licht en hoop hergeeft,

lichtgroene weelde aan de alf gewijd,
niet horig aan de wetten van het dier,
ik vond jou wiegend in een populier
die naakt stond in de norse wintertijd.

Een spoor van twijfel zaait de maretak:
heel transparant voorzegt hij lieve vrede,
hoewel een trol er bot zijn neus in stak.

De man die door de mare wordt bereden,
omarmt de gastboom die van tover sprak:
geen lief zal nog zijn levenspad betreden.


Frans Hoppenbrouwers
14 februari 2006 - Valentijnsdag, als gemeentedichter van Valkenswaard



MEEKRAP

Meekrap (Rubia tinctorum)

In West-Vlaanderen en Zeeland
vind je de meestove nog,
een lage bakstenen muur
waarin de wortel gebrand werd
tot helrode verfstof:
de boeren voeren er wel bij.
Stijn Streuvels schreef er
zijn meesterstuk over:
Leven en Dood in den Ast.

Vissers en vissersvrouwen
verfden hun baaien broeken
met dit wonderlijke rood
als reumatiekwerend middel.
Zonder dit heldere rood
had de soldaat van Napoleon
nooit zo’n blitz gemaakt
in Europa.

Het rijk van de meekrap ging
zoals alle rijken ten onder,
maar in de strijd tegen kanker
staat het volgens kenners
een gouden toekomst te wachten.


Lou Vleugelhof
De Tweede Ronde, 7de jaargang, nummer 4, Amsterdam, 1986



MEIDOORN

Hoogstamboomgaarden
omringd door meidoornhagen:
Herkenrode leeft


Yves Joris
Stroom, e-zine, Antwerpen, 2003


&


Hazelwormpad

Het waait er warm, het splintert er hout.
Het dovenetelt er wit, het barst er uit knoppen.
Ik sta stil, maar het is niet te stoppen.
Het is april, het wil al mei.

Ik struikel over een kuil in het pad
en ik weet niet wat eerst
naar buiten zal komen. Het fluit
er met alle kruid, met alle meidoorn
kracht die mijn kracht
te boven gaat, ik streel

het mos tussen de schorsbarsten
van de wilg, er kruipt een mier
naar binnen in de stam, en ik
blijf hier, buiten
gesloten, april en mei zoemen,
ik weet niet hoe ik ze moet noemen.

Voor de vorm
zoek ik een hazelworm.


Hilde Keteleer
Weg van de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 2019


&



Meidoorn

Ik wist, ik was in mei van huis gegaan.
En ’k zag, verwonderd, alle bomen bruin.
’t Zand lag bestrooid met donker glanzend puin
Van ’t hoog gewelf der plechtige oude laan.
Aan d’einder blondde een golvenlijn van duin –
Plots, tovermooi, als blijde lentewaan
In droeve herfst, een meidoorn zag ik staan
In blanke bloei, zichzelf een wondertuin.

En, angstbevangen, vroeg ik: ‘Is ’t geen mei?’
‘Neen, ’t is november,’ sprak een stem. Ik vroeg:
‘Versliep ik héel de zomer? Is voorbij
Het feest van bloei en zang?’ En, wenend, sloeg
Ik de armen rond de meidoorn, die voor mij
Met duizend doornen duizend bloemen droeg.


Hélène Swarth
Een mist van tranen, Heideland-Orbis, Hasselt, 1973




MEIKLOKJE

Dijleland

een haakwerk van holle wegen en dorpen
met lussen en lintbebouwing aan elkaar
geregen. dennen met duizend naalden
aan de wind gespeld. de boer, een kleine

hertog Jan met een hofhouding van zwijn
en kippen. weiden vol lammetjes Gods
om te strelen. je hoort de bieten groeien.
tuinders oogsten culinaire sonnetten:

wijsneuzen van witloofstronken, asperges
als feeënvingers. vliegtuigen werpen hun
schaduwen af. het beukenwoud neemt
een hoge vlucht. veelpluimige vogels wonen

er samen, verstaan elkaar: als het regent
worden allen nat. van alle wereldtalen
spreekt de stilte het meest. in het hart van
Europa is er nog plaats voor meiklokjes.


Mark Meekers
Brabant, Land van stand, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven, 2009




MELISSE

In 't groen

Die alle watertjes doorzwommen heeft
en paarde in de zee van Saragasso en hier
belandt en in dit zilte zoete Wase land
haar draai niet vindt en kronkelend de bocht uit gaat.
En die ter hoogte van de Waterstraat het Palingsgat
in duikt en zich gefnuikt voelt als het vel haar
levend van het lijf getrokken wordt. Die spartelend
en kermend in de pan belandt. Vernevelt en verdrinkt
in witte wijn en zinkt, verzinkt in kervelkruid, melisse
en die in 't groen verseldert en verzurkelt in haar graf.


Lut de Block
De luwte van het late middaguur, Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2002



MELKKRUID

Hortus Botanicus, Leuven

Weldadig en in rust verzonken, deze
tuin, vooroorlogs ooit mijn vaders
geliefde pleisterplaats. Geen sporen meer
van hem die ik hier zoek.

Maar elke plant, hoe onaanzienlijk ook,
wordt hier gekend, genoemd bij naam
en toenaam, een belofte van genezing.
Kruiden gewassen tegen elk verdriet,

met namen zingend van al wat ontstond
in zeven scheppingsdagen. Zij bieden
voor de pijn van heimwee en verlies
een staalkaar aan van balsems: melkkruid,

honingklaver, engelwortel, zilverschoon,
zachte dravik, bitterzoet, nachtsilene,
guichelheil, vlinderzegge, ogentroost.


Reine Wellens
Hangt bij ingangspoort Leuvense Kruidtuin



MESIMARJA

het sterft finse dagen

de zilverberken volharden in hun klederdracht
wanneer in de namiddag blauw in rijp berust
en sauna’s ontwaken met loodrechte signalen

het is knerpend ver naar de overzijde, de kust
waar de brede rivier als in een still
met grillige wolvenogen richting zee staart

je schraapt de laatste restjes jeugd van het glas
de jeugd, die niet buigt voor koude wodka, maar
achter het grand-caféraam valt voor een eerste libelle

je wachtwoord raakt op, je gietijzer staat op scheuren
terwijl ooit de bossen zongen over schansspringen
over de harde hondenlach, de gloed van mesimarja

de dode winter verliest een joker, de stem die het had


Bert Struyvé
Het Liegend Konijn, Uitgeverij Pelckmans, Kalmthout, nummer 2021/2



MIMOSA

De bomen van Ruth Rendell

1

Kinderen kleuren
een stam altijd bruin
maar bomen hebben
zelden een bruine stam.

Berken zijn zilverachtig,
platanen grijs
met geel,
walnoten zwart.

De bast van eiken,
kastanjes en esdoorns
ziet groen
van de korstmossen.


2

Kijk, dit zijn populieren,
hun stammen
bijna zo groen
als gras.

De bladeren,
hoog tegen
de bleekblauwe hemel,
fluisteren en ruisen.

Na 25 jaar
worden ze omgezaagd
en gebruikt om
lucifers van te maken.

Als ze tenminste
niet eerder omvallen,
omgewaaid liggen,
wortels in de lucht.


3

Wat zien we
als de zon laag staat:
groepjes berken, wilde
appelbomen.

Hoe is het mogelijk
dat je, als de zon doorbreekt
het vingerhoedskruid
niet ziet, en de mimosa?

Misschien omdat
bomen er op sombere
namiddagen vreemd

Hoe dan ook, onthoud dit:
Kinderen kleuren
een stam altijd bruin
maar bomen hebben
zelden een bruine stam.


Roger Nupie
Saturnus boven de Schelde, Demer Uitgeverij, Diepenbeek, 2008



MISPEL

Mispel

Pas dan zal ik verteerbaar zijn
als ik belegen ben
het verstrijken nabij
noch vrucht, noch vlees, maar brij
van lang geleden lieflijkheid

mijn inhoud zal onherkenbaar zijn
gerijpt, gerot, vereeuwigd
gebeiteld in versteend papier
als faiences met woorden van leed
mijn vrucht, de onmin, de onmacht in mij

eet mij, lees mij, lik mij leeg
dit blad mijn lijf
de inkt mijn bloed
pers het uit jouw onderbuik
tot ik herboren ben
huilend, bloedend

kwijlend in jouw moederschoot
ik ben jouw kind

bemin mij!


Bert Deben
Ongepubliceerd


&


De merels

Daglicht nog wazig.
De bosrand onzichtbaar.
Het sneeuwt uit de nevel.
De mispel door merels belegerd.
Een schokgolf geluid
het schot in de heuvels.
Een waaier van zuiver
zwart. Van zijde. Van vleugels.

Langs de buxus de houtmijt
door het wit een lijn oker
de vos trekt een pijnspoor.
Hij kijkt en ik kijk.
Soms begrijpt men de andere.
Als men sneeuwblind en kreupel
om onderdak jammert.


Aleidis Dierick
Het vrijgeleide, De Distel, Brussel, 2001



MOERASEIK

Varus

Het zien van vier, vijf bloedspatten
op de besneeuwde grond
in een winternacht is nog te harden.

Maar waar blijft het wit als de sneeuw gesmolten is?

En wie graaft naar het gebeente van al die Romeinen
die daar in het jaar 9
geofferd werden en geslacht?

Van al die doden op de harde bodem
van Germania
onder de moeraseik en de berkenbomen.


Hendrik Carette
Pact met Pound, Kruispunt, Brugge, 2000



MOERASVERGEET-MIJ-NIET

De natuurtuin

Wat hier is, is ontstaan uit aanvoer
van zand en leem, mergel en klei,
grindrijk zand en stuifzand, veen.
Elke soort heeft zijn zaadbank.

Het kwelwater komt, welt, en borrelt
op. Wat ooit ergens was, herstelt
zich hier: wilde gagel, orchideeën,
libellen, moeras-vergeet-mij-nietjes.


Joris Iven
Fundamenten in de  Vennen, Uitgave Galleriet, Genk, 2014



MOERBEIBOOM

Moerbei

De zwarte moerbei zwelt in ’t groen
de toppen hellen over –
hier beneden in het koel plantsoen
zo wil zij naar een oud fatsoen
de vriendelijke dingen doen
te rollen door het lover

ver boven zinnen is verdriet
en dansen der planeten –
alleen de moerbei weet het niet
terwijl zij zinloos sappen schiet
en Orpheus met zijn smalle riet
zal ’t nimmer meer vergeten

o moerbei moerbei mirabel
en haren in cascade –
waar is een vogel even snel
een ziel van vuur zo wit en fel
een dichter minder meer in tel
dan onder ùw bravade?


Jan Engelman
Verzamelde gedichten, Querido, Amsterdam, 1960



&


De moerbeiboom

Hij komt uit het zuiden, en van ver.
Hij staat alleen, trots, en geklemd
in de doorgang naar de wijngaard
en het ven. Hij draagt zijn vrucht.

De moerbei is zacht, en rijp is ze
zwart. De wind streelt de kruin
van de boom en het ven likt zijn
wortels schoon, als in een droom.


Joris Iven
Fundamenten in de Vennen, Uitgeverij Galleriek, Genk, 2014


&


Nardis 5

De moerbei bloedt geen licht. Open lichaam
sneeuwt de wanhoop bloedhuid. Vergeefs worden
wiggen opstand in de retina gedreven.

In dropsuiker gezoete vrouwenogen redden
ruïnes af en toe. Adem: het lied van
flessegroen gehalte. Rimpeling van hersenschors.


Willy Roggeman
De gedichten 1953-2002, Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2004


MOLTE

De steencirkel

Vanaf de zomerboerderij glooit de weide van fluweel
tot het meer, waar de groep laag uitgevallen berken
restlicht filtert, opslaat. Een dag is moe, de avond wenkt.

De gedekte tafels van de breekbare vrede staan volgens traditie
klaar. Niemand mist de man van inmeten, gps en data
in deze uithaal van het wereldtoneel. Voor hem

geen feestmaal, geen bezegeling. Rendiermos en molte dempen
de hoogspanning. Accordeon, viool en dwarsfluit zullen afdalen
naar de oever, naar de waterspiegel

waar stemmen gaan samensmelten, de nacht leegdrinken
tot zonsopgang –
Er zal iets van de tafels rollen, ver weg zal een hond huilen.

Eigen raven zullen de aangetaste bietensalade uit tafellakens
gaan kloppen, terwijl nieuw opengereten wonden
zich op hun zwijgrecht beroepen. De boerin met Sami-bloed

kleurt niets bij. Zij laat de landmeterman alvast tol betalen, nog voor
zijn software tot graven beslist. Een eerdere theodoliet ligt
(naar verluidt) ook ergens ingeklemd tussen porfier en graniet.


Bert Struyvé
Elders literair, Haarlem, 2023



MONNIKSKAP

Aconitum napellus
Monnikskap, 14 juni


Een monnikskap zal ik wel nooit meer dragen,
zodat ik haar geplant heb in mijn tuin,
opdat haar gif zal bijten als aluin
als ik me plaag met goddelijke vragen.

Ze mint de zon die haar ten hemel stuwt,
haar diep blauw zal mijn onthechting schragen
als ik straks oud ben, weerloos om de dagen,
terwijl de nachtwind in mijn oorschelp luwt.

Ik zie de hommels naar geheimen zoeken
als alchemisten in de oude tijd
die speurend in vergeelde, dikke boeken

al kruiden zochten tegen haat en nijd,
het duivelskruid dat mij eens zal verzoeken
een gat te boren in mijn nap van spijt.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998



MORGENSTER

Morgenster

de nacht vers in ’t verleden
aan dageraadster gestorven
zo bracht die zomermorgen
jouw nectar aan het heden

bron geil die mij kon laven
zo klonk ’t gezang sereen
verrees j’uit ochtendnevel
halt begerend paard draven

stollend was zag ik je aan
lach onbestendig lonkend
glinsterogend smelt een traan

in geruis stil heengegaan

latend bedroefd ingeschonken
glas hun kering nooit gedronken


Blontrock
Yang, 103, 17de jaargang, Gent, 1981



MUNT


Een takje munt

En plukt ge mij.
al in de gauwte,
laag langs de kei,
het takje munt,
een blad dat geurt van blauwte,
met de ogen dicht,
in goed vertrouwen,
verandert dan niet de aarde,
de lucht en de gedachten,
het binnenlicht?
Een enkelvoud is ons gegund,
maar van antieke waarde.
Op meer valt niet te wachten:
een takje munt,
het leven tot een geur verdund,
die gij met mij verduren kunt.
Wij zijn van hoog geslachte.


Hubert Van Herreweghen
Dichters van Nu 12, Poëziecentrum, Gent, 1999



MUURFIJNSTRAAL


Voorjaar op het balkon

 

ook zonder tuin kun je tuinieren in iedere flinke bak pot of wat
je dan ook voor handen hebt waar je onderin gaten kunt boren
kun je planten kwijt

 

het belangrijkste is dat overtollig water weg kan zodat ze niet verdrinken
wijnkistjes zijn bijvoorbeeld ideaal aangezien die niet heel diep zijn zet hier
je planten in die dat goed vinden zoals muurfijnstraal (Erigeron karvinskianus)
die eruitziet als weelderig bloeiende madeliefjes of

 

duifkruid (Scabiosa) die ronde kussentjes van bloemen heeft in zachte
kleuren mooie variëteiten zijn ‘Pink Mist’ of ‘Butterfly Blue’ deze planten
kunnen prachtig bloeien vlinders zijn er blij mee

 

heb je niet zo’n zin om met allerlei planten aan de slag te gaan dan
is een flinke pot met een vlinderstruik ook een mogelijkheid

 

er zijn nieuwe variëteiten beschikbaar die klein (tot maar 80 centimeter hoog)
blijven zoals ‘Free Petit Snow White’ of ‘Free Petit Blue Heaven’ deze bloeien van
juni tot in oktober

 

 

Fred Papenhove

TZUM, Groningen, voorjaar 2023 en We zitten in de nachtbus, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2023

 



MYCELIUM

Mycelium

Graanroest aardster moederkoren
oud verlangen nieuw geboren

land van okers bruinen gelen
dag van gloeien en verkillen
man van praten en verstillen
in jouw heuvelland gevangen
wil ik grenzeloos verdwalen
mossen donkere schorsen strelen
nevel sluiert in de dalen
kamperfoelie en morille

weer jong in een dwaas begeren
brood van oude stammen breken
gulzig eten, grage handen, trage beten
late smaak van herfstboleten

Bladgordijnen schuiven open
moe het afscheid in de morgen
kaler, leger wordt de akker
nu de oogst moet opgeborgen.

Graanroest aardster moederkoren
spinnenweefsel regenblaren.
Ondergronds wachten de sporen.


Marga Kool
Voor mijn lieve wandelaar, Uitgeverij kleine Uil, Groningen, 2023

Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A