N
NABOOM
Tafelbergtuin
Hier bewaren ze bomen, schuw,
alsof ik met louter kijken
een sloppenwijk ontwijdde,
heb ik een schets gemaakt
van Naboom en Broodboom.
Op de bladzijde waar 'Bezoek aan tuin'
en datum stond
kon ik later niets meer vinden,
niets dan wat stippen
als zaden op de grond.
Emma Crebolder
Zwerftaal, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1995
Nachtschade
Gij neemt voor mij gestalte aan
in deze wei met duizend bloemen
die ik niet alle kan benoemen.
Zij zullen thuis wel in mijn flora staan.
Een late middeleeuw is langs gegaan:
spitse kastelen, fonteinen, bomen.
Jagers met hun hazewinden gaan en komen,
herten zijn vergeten op de vlucht te slaan.
Geweven in dit tafereel van woord en tijd
kom ik tot u, gevonden en geleid
door liefdes bitterzoet verlangen.
Ik laat mij als uw eenhoorn vangen,
belladonna, door uw smalle hand
gevat. Dit gobelin, gehangen aan de wand.
Albert Schaalma
Het betekend zelf – Een reis, De Beuk, Amsterdam, 1986
NACHTSILENE
Nachtsilene
In de avond spreidt
deze bloem een geur over het duin
ze staat drie volle nachten
volledig open ze bloeit in de zomer
overdag lijkt ze dor
de dag is de nacht niet
een man en een vrouw lijken elkaar
vergeten te zijn ze begrijpen
elkaars blikken niet ze hebben
gezichten als kromgetrokken foto's
een nachtvlinder vindt
de witte hangende gespleten bloem
van de nachtsilene en ruikt
de geuren die rondom
de uitstekende meeldraden hangen
nachtleegte is niet niks
de stakerige hond die amechtig blaft
spitst de man en vrouw de oren
een nacht die niet spreekt of luistert
klinkt als een ingevouwen lied
Herbert Mouwen
De tuinen en het licht, Brave New Books, Rottedam, 2021
NARCIS
Toen de narcissen bloeiden
Toen de narcissen bloeiden,
ging ik voort het laatst
door de bekende straten
in de vertrouwde wijk.
’t Liep al tegen de avond,
de zon scheen door een wolk,
’k ging langs de bloeiende tuinen,
waar narcis en speenkruid stond.
’k Liep er onder de bomen,
één kastanje had al blad,
in een tuin bloeiden anemonen,
rood, wit, blauw om een donker hart.
Maar geel was de kleur die rondom mij
stralend de overhand had,
geel van speenkruid en narcis,
glanzend forsythia-geel,
fluwelig geel van violen:
duizend zonnen op ’t aardezwart.
Marianne Scherpenhuijsen Rom
Ruim, 7de jaargang, nummer 13, Amstelveen, 1999
&
Penelope's weefsters
Paasochtend. Ik sluit de ramen
om de vroege vogels niet te horen.
Voor slapen en verzinken al te laat.
Het licht is koud. Alsof niets was
gebeurd staan in de tuin narcissen
open. Het kerkhof is vlakbij.
Het graf ligt toe. Geen steen,
maar als een lichte,
nutteloze deken, klimop, weefwerk
van vijf seizoenen over je heen.
Reine Wellens
De nadagen, onuitgegeven bundel
NETELBLOEM
in de netelbloem zong
telemann’s goudgesneden ar,
graanhalmen schrijn
Bobb Bern
Pijn en puin verdwenen, Manteau, Brussel, 1966
NETELKRUID
Een wel in de wand. Acht snaren (2)
Hangkatten proppen streelpoezen
aan hazelaars wilgen en elzen
spotten met vorst verleiden
tot opstandig mezen en oproer.
In treden grijpt kloptor zijn klimkans
zegt doodsmakken aan in uw kelder
die vol staat van grijze conserven
zelfs voor schelste klaroenen onwekbaar.
Bevriezen uw groenste tegoeden
hun lenten spellen rood rijpen
de val van verlopen tirannen
een kringdamp vol tranen en gas.
Uw bed zal slechts netelkruid baren
uw printer spuwt ijle tabellen
van schuld en verlies en u
houdt van haar zo scheurend.
Ook het wreedste bewind raakt sleets op den duur.
Piet Gerbrandy
Het Liegend Konijn 1, Van Halewyck, Leuven, 2012
NOTELAAR
De notelaren
Diep in ’t dodenrijk wortelen de notelaren
met grilligheden gekronkeld rondom.
Welke oeroude sappen zijn de stam ingevaren
dat zijn hout beroemd staat van adeldom?
Ergens aan watergronden en wallen
over dijken, de linie getekend het trekpad langsheen,
hoort men met de herfst de vruchten vallen
door de bolster gedempt op zavel en steen.
Wat ligt in de minuscule schedel geborgen
van leven en dood en van duisternis?
Eens vervloekt beeft de boom in de morgen,
rond zijn ruigheid huiveren water en lis.
De ebenist zal ’t meubel polijsten,
olie uit ’t bad wordt kostbaar medicijn.
In de glazen kast met notelaar omlijst, berg
ik de kristallen roemer, ’t Chinees porselein.
Gery Helderenberg
28 Wase dichters, Rinda, Sint-Niklaas, 1976
De notelaren
Diep in ’t dodenrijk wortelen de notelaren
met grilligheden gekronkeld rondom.
Welke oeroude sappen zijn de stam ingevaren
dat zijn hout beroemd staat van adeldom?
Ergens aan watergronden en wallen
over dijken, de linie getekend het trekpad langsheen,
hoort men met de herfst de vruchten vallen
door de bolster gedempt op zavel en steen.
Wat ligt in de minuscule schedel geborgen
van leven en dood en van duisternis?
Eens vervloekt beeft de boom in de morgen,
rond zijn ruigheid huiveren water en lis.
De ebenist zal ’t meubel polijsten,
olie uit ’t bad wordt kostbaar medicijn.
In de glazen kast met notelaar omlijst, berg
ik de kristallen roemer, ’t Chinees porselein.
Gery Helderenberg
28 Wase dichters, Rinda, Sint-Niklaas, 1976
&
NOTENBOOM
De notenboom gelooft voornamelijk in hout,
Zijn zaad zit ineen huls zo hard als steen.
De jongens gooien naar zijn noten
Breken ze en eten ze
En de notenboom als was hij blind
Vindt het best dat hij straks in de lente
Maar opnieuw begint
Sommigen zouden het een drama heten.
Maar misschien is de notenboom
Een boom met een hard houten zwak
Voor kinderen.
Ben Cami
Gedichten 1954-1983, Manteau, Antwerpen, 1984
NYMPHEA
Nymphea's in de knop
Twee zwanen maken zich mooi
De vijver rimpelt
Willem Persoon
Paaiplezier, StAP, Antwerpen, 2019