O

OGENTROOST

Ogentroost

Zij legt de aarde open volgens welomschreven
regels. Knielt en houdt zichzelf in evenwicht.
Beweeglijk in de vingers trekt zij bij elke
schaduw een spoor. Naar licht.

Zichtbaar opgewonden geeft zij een stek aan
kleur en geur. Ongemuilkorfd binnen perken.
Niets ontglipt haar oog aan hark of schaar:
dit werelddeel met cosmos, ereprijs en veel
ambachtelijkheid. Meerstemmig kruid schots en
scheef. Wat is hier getoonzet, wat klinkt
ondermaats?

Bloembedden spraakloos in fuga’s van licht,
ogentroost losgewrikt.

Als laatste ritueel vouwt zij de aarde
dicht. Vochtig voor de groei wat morgen
reikhalzend toekijkt:

amaryllis in een vaas.


Jo Gisekin
Dooitijd, Poëziecentrum, Gent, 2012



OLEANDER

O geurende oleander

Hij is de god die amper in zijn naam bestaat
drieletterwoord
als enige en eenzaam idee
mond aan mijn venster
hand op mijn knie

kan ik gedogen dat zijn roep aan mijn lip komt liggen
schip in mijn haven
berg aan mijn zee
phallus en dood in mijn lenden?

o Rode Loreley
word ik als hij een lied een klip
een boom met wortel en stam in de wolken gedreven?
de kruin een duiker in de kreek van de stervende vissen?
een dorstig palmblad dat vergeelt?


Albert Bontridder
Dood hout, Van der Peet Amsterdam/De Sikkel Antwerpen, 1955



&



Tussen d’oleanders

Tussen d’oleanders wandelt
een bejaarde oude heer
over ’t kiezelpad en slentert
ongestadig heen en weer.

Uit zijn villa kwam hij dalen
want het weder is zo schoon.
’t Is de lente met haar rozen
die hier bracht een nieuwe tooi,

die nu oud’ en jonge mensen
opwekt tot werkdadigheid,
die de vooglen zingen doet
van een nieuwe gulden tijd.

Tussen d’oleanders wandelt
een bejaarde wijze heer.
Op zijn voorhoofd draagt hij rimpels.
Hij kijkt telkens weer omneer.

aan zijn voeten kruipen mieren
nu als vroeger over ’t pad.
De tragiek van heel de wereld
vindt hij daarin saamgevat.


Karel Suykers
15 dichters uit Lendelede en Sente, eigen beheer, Gent, 1982



OLIJFBOOM

Olijfboom zoekt licht

Ik zit onder een olijfboom te niksen.
Donkerpaarse olijven, bezwangerd,
hangen dreigend te barsten, twijfelen
tussen vallen en nog dikker zwellen.

Boom tart vloek van Zeus.
De eeuwenoude goddeloze boom
die elk jaar zijn geoliede wijsheid
in heidense kruiken vloeien laat.

Onder zo’n olijfboom zit ik te niksen:
toevallige bewaker van geluk
en Griekse gratie, van heroverde eenvoud,
teller van opgespaarde obolen.

Ik zit in schaarse schaduw
omdat het lijvig licht er rusten komt.


Guy Commerman
Getuigenis van zinnen, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2015


&


Alle tijden

Olijven overal - het zilveren blad
langs stam en twijg verheven op de wind
die maakt dat bloesem aan de vrucht begint -
in glanzend wit; het dal heeft vlamgevat.

Verweerd in schrale grond die steen bevat,
toont zich de kracht die het van eeuwen wint
en zelfs bij droogte dieper herbegint,
het wijdvertakte vredig samenvat.

In de ark van Noë huisden koppels dieren
rond de patrijspoort van de tortelduiven,
reikhalzend om de boslucht op te snuiven
en geen die er de kring van stilte brak:
daar dook de duif op, met die ene tak
en 't zilveren blad dat 't vasteland zou sieren.


Piet Hein Houben
Het Liegend Konijn, Van Halewyck, Leuven 2008 


&


Dichter in Baeza (III)

Het veld verdonkert,
de bruine zaailanden,
de grijze olijfbomen.

De rivier neemt brakleem,
vertroebeld water mee.

Droomt zij
dichtbij de zee
zo van oorsprong als ik?


Jan Kostwinder
Preludium, 4de jaargang, nummer 4, Breda, 1988



OLM

Olm

(poging tot animisme)

Als niet één heeft hij zijn gelijke niet!
Eens een staf die wortel schoot. Slaven
sloeg men, melkmeisjes braken met zijn hout
de karnen aan. Geen verhaal ging aan hem voorbij.
eeuwen zingen reeds de ringen in zijn ik.

En nu in deze tuin: Niets staat of valt met hem.
Hij staat en anders niets. Op zijn leeftijd nog licht hij
mij het been; schatert graag de schouders op.
Blind weet ik onder mijn bast Zijn stem op de stroef
en stramme stelten staan waarmee ik spreek.

Alleen Het Rekenen is niet aan hem besteed.
Ook zijn hart van hars wordt een klare prooi
voor de kleine kever die zich in zijn sappen kooit.
Geen tovenaar mis ik later meer. Geen klammer keizer
iept en kucht, gaf ooit de geest. Zijn scheurend hout

voor hen die zonodig weer ’ns moesten timmeren aan de weg.


Paul Rigolle
Overal en op alle plaatsen, Crop&Sla, Ettelgem, 1986





OOST-INDISCHE KERS

buitenzicht met tafel

‘goede vette grond,’ beweerde hij. ‘ik ga hem onmiddellijk omspitten;
in de lente kan ik er van alles zaaien…ik kan borders
aanleggen met primula’s, viooltjes en reseda’s.’

groeit hier nu geranium of oost-indische kers?
pelargonium of tropaeolum majus? op de tafel prijkt
wat eerst genoemd, aan de witte muur wat laatst. links
zie ik een struik van jaren, rechts de wildbloei van lavendel,
primula en het woekerend windekruid, de zon kruipt stiekem
tot de brede rheum undulatum, de rabarberstruik die vrolijk
oogt en bijna barst van sap. o, droom van desolate tropen!
bij het krieken van de ochtend slaapt deze lauwe plek
nog in de schaduw van zacht lila en roze, of deze tuin
een zalige wieg van warmte wordt kan ik
niet raden, het zomert op oneindig.

zo wil ik ook mijn achtertuin: klein
met vriendelijk vensterluik en een terras van grint.
de punten van het tafelkleed boven de groengelakte pootjes
hangen zwaar – quasi bewegingloos in klamme lucht.
geen zuchtje wind. maar straks wordt deze plek wellicht
een verdoemde hel voor om het even welke blonde del.
maar ik zit redelijk stil. ik denk aan wat bestaat,
de bloeiende geranium, de tinnen suikerpot.
ik denk aan wat bestaat en dan weer overgaat.


Nicole Van Overstraeten
De tuinen van Thevenet, Demer Uitgeverij, Diepenbeek, 2012



OOT

Oot (avoines folles)

Klasse: spermatopsida.
- Ik hoor je
Soort: avena fatua.
- Ik hoor je
Van het Latijnse avena (blazen), naar de lange holle halmen die als blaaspijpen gebruikt worden.
- Ik hoor je 
Fatua betekent smakeloos
-Ik hoor je
Een eenjarige archeofyt, behorend tot de grassenfamilie.
- Ik hoor je
De oot heeft een brede, ijle, piramidevormige pluim.
- Ik hoor je
Met enige zeer grote, overhangende, twee- of driebloemige aartjes.
- Ik hoor je
Een aartje is zonder kafnaald 16-25 mm lang.
- Ik hoor je
De as van het aartje is behaard.
- Ik hoor je
Bloeitijd juni-augustus
- Ik hoor je
De rijpe vruchten van de tweede en derde bloem vallen afzonderlijk af.
- Ik hoor je
De achtergebleven littekens hebben ten dele een harde, glanzende rand.
- Ik hoor je
De lancetvormige kroonkafjes hebben zeven nerven en aan de top twee tanden.
- Ik hoor je
De graanvrucht is 7-8 mm lang.
- Ik hoor je
De zaden blijven vijf tot twintig jaar kiemkrachtig.
- Ik hoor je
Oot komt voor op vochtige tot droge, voedselrijke grond.
- Ik hoor je
Thans vrij zeldzaam, want matig afgenomen.
- Ik hoor je
Als het niet zo donker was kon ik je zien.
- Ik hoor je


Gert de Jager
Vertalersweelde - Paul Verlaine e.a., Stichting Spleen, Amsterdam, 2020


 
ORCHIDEE

De helling staat vol
met wilde orchideeën
en een verbodsbord


Max Verhart
Vuursteen, 11de jaargang, nummer 4, Overijse, 1991



OREGANO

Kruidendame

Was jij die lieve, ronde dame
Uit de winkel met de duizend kruiden
Op het marktplein waar je de klokken
Jaren later steevast nog de uren hoort herhalen

Ik ruik nog kruidnagel en kaneel
Gember, peper en anijs
Oregano, tijm en rozemarijn
Nootmuskaat, venkel en saffraan

Ging jij zelf op zoek
Naar schepen in de haven
Die nog stomend uit het oosten kwamen

Bleef je liever bij de rekken staan
Je lijkt zo jong nog, vastbesloten
Maar je beeld is niet vergaan


Willem Persoon
Persoonlijk – Gedichten 1969-2014, C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2014

Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A