R

RAAPZAAD

Opnieuw een draaideur die maar niet wil keren.
Nog een laatste zucht voor het vertrek
een slaap wordt, een venster op de uitkijk.
Alles blijft wat altijd al zo was. Geen schim

van wat daadwerkelijk aanwaait tussen beker
en lip, geen kromstaf uit de heilige sprokkel,
geen steen bij de voorde houdt stand
tegen het lispelend likkende water,

geen raapzaad dat hunkert naar een warme hand,
een mond. Geen voeg in de woorden tussen jou
en mij. Wij maken een schuilgang in de winterrogge,
hurken naast de steenbijl en een handvol urnen.

Toen en nu verzanden in de haar. Klokslags
vallen wij ineen, komt er verlangen en weggaan,
zijn alle wegen begaanbaar, want verdwenen.


Wim van Til
De reestap over het leenveld, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2002


RANONKEL

Eigen schuld

Als ik een bosje ranonkels
bij Kulk op het Levendaal
op hun holle, lichtgroene benen
opgewekt in een emmer zie staan,
weet ik dat ze haastig en graag
hun vrolijke, blozende knoppen
als ik ze in huis heb gehaald
laten hangen. Om mij te foppen.

Dus koop ik ze toch
en knak ik voor straf
al hun koppen er af.


Anton Korteweg
Het leven deugt. Althans op onderdelen, Meulenhoff, Amsterdam, 2017



RAPUNZEL

Rapunzelklokje

Hoeveel uren liep ik ooit langs de Nete?
De jaren, het water: ze kwamen, ze gingen.
Alleen ik kon nooit de dingen vergeten
en waadde stroomopwaarts door de herinneringen.

Ik zag ooit een bruinvis, ooit een zeehond,
die bij vergissing de rivier opzwommen.
Uit de tijd keerden ze weer naar de gele zandgrond,
werden opgejaagd, gevangen en lokten drommen

ramptoeristen. En toch ben ik niet helemaal alleen.
Ook het rapunzelklokje keert telkens weer.
Beschermd, maar toch afgemaaid door een mastodont,

regenereert het en bloeit het doorheen
de zomer, een paarsblauwe triomf, keer op keer.
Vandaag kwam ik thuis met zo’n bloempje in de mond.


Robin Hannelore
De zandfluiter, Heibrand, Vosselaar, 2002



RATELPOPULIER

Populus tremula
Ratelpopulier, 19 juli


De windveer vangt de trilling van de lucht
en deelt ze op in duizend bijgeluiden
die op de geest van kort verlangen duiden,
zoals het horten van een lange zucht.

Ik sta en zie en monster de getijden
en wik de zin van de voorbije jaren
en weeg het nut van hebben en vergaren
en laat het rouwkleed van mijn schouders glijden.

En lopend langs de boorden van de beek
die zedig schuilgaat onder populieren,
herkenbaar beeld van mijn geboortestreek,

liet ik mijn weemoed op de windvang vieren,
terwijl de veldgeest naar mijn tranen keek
die voluit stroomden uit mijn droogste klieren.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998


RESEDA

zonnewijzer

in een hiel van deze zomer betrekt ooft
brandboorden voor nagedachtenis
men kent dit brood als kort geloof
met fotopennen bij julikroon gezet

verloor tijd zijn tanden het vroege voorhoofd
tussen reseda’s heet winter tuin


Werner Spillemaeckers

Verzamelde gedichten 1954-1974, Uitgeverij Saeftinge, Westerlo, 1974


REUKERWT

Ik zou je

Ik zou je
tussen reukerwten en stokrozen
op het tuinhek
van mijn buurman
vast willen pinnen.

Een kerstboom in het hart
van een eindeloze zomer
met voor je en achter je
één groot gebaar van
urenlang water
met boven je hoofd
een dichtbeschreven liefdeslied
en onder je haakse voeten
alleen maar mijn hand
en de huid
van mijn gebalsemde
heup.

Ik zou je bedreigen
met boosaardig gekriep
van vroege ochtendgymnastiek
de bruidssluier van twee-hoog
geurend door de lus van je dijen
naar omlaag laten klimmen.

Ik zou je schaamteloos
te lijf willen gaan
en eindigen
met zachtzinnige muziek
van Bach
om daarna
op de rustbank van je ogen
in andante
onder te gaan.


Jo Gisekin
Een zwijgend laken, Lannoo, Tielt, 1984


RIBES

Ribes

Als de ribes bloeit, wil ik ontdooien,
de deuren opengooien
en de tuinstoelen uiteenplooien
op het terras.

Dan hoop ik op de zwoelte
van de zuidenwind,
continentenver aangewaaid
over zeeën rond tropische paradijzen.

Want de kilte zit nog in mijn botten
en de zon beweegt amper
boven de kale horizon.

Als de ribes bloeit, vreest die,
argeloos,
alleen maar de late vorst.


Julia Van den Broeck
De loop der tijden, eigen beheer, Stabroek, zonder jaartal


&


De blinde en de ribes

Half maart, ze zeggen dat het gras al groener wordt,
nu kan ik met mijn handpalmen
de halmen strelen: fris en vochtig, niet meer koud.
De mussen praten al op hoger toon, ik hoor
hoe ganzen twee aan twee elkaar vervolgen
en met Palmpasen brengen kinderen
haantjes van wittebrood.
Geuren worden geboren, ik moet raden
naar de kleur van hyacinten, roze, blauw
of misschien wit? – zeer zelden raad ik mis.

Schuifelend langs tuinen vóór de huizen,
overbuigend naar de luister van narcissen
raak ik bijna bedwelm door de bitterzoete ribes
- en ineens loop ik aan moeders hand, een halve eeuw terug;
wees maar niet bang, hier geurt een struik
door mensenhand geplant, heeft ze gezegd.
Maar sinds ik weet van duistere gevaren
die ongeoorloofde verlangens begeleiden
tracht ik die éne tuin te mijden, maar de geur
blijft in mijn haren hangen
totdat de wisseling van zon en schaduw
mijn gelaat en mijn gesloten ogen kust.


Clasine Heering-Moorman
Rakelings, De Beuk, Amsterdam, 1997


RIDDERSPOOR

oma in clair-obscur

zo zit zij op foto’s van vroeger: Oma
in clair-obscur, bedrieglijke lichtheid
van zomer en zondag.

in mijn verre hoofd een overdaad
aan kleuren, baksteenood de geraniums
tegen de witgekalkte gevel, de tuinbank

glanzend groen, gehard door vele lagen. Oma
hoe zij loskomt uit haar wuivende schaduw
het zorgeloze kleine omarmt. ridderspoor
trekt zich snel terug in haar laatste tuin,
stilleven van roodzoet
geweld en jeugdig groen.

zij dunt jonge sla, tussen duim en wijsvinger
trekt het leven korter. ik mag gulzig
de prille aardbeien voor het dessert.


Yerna Van den Driessche
Watermerk – 10 jaar Digther, Comsa!, Diksmuide, 2010



&



Dochter

Infante met de ernstige blik,
voorafgegaan door twee pages
schrijd je de zomer in
met regen minzaam en dit jaar zo zelden
dat voor de bloemen kostbaar werd
de kleine vroege puurte van de dauw.

Moge het lover je beschermen
laurier en ridderspoor en kruizemunt,
het zachte gras je stappen dragen.
Dat de stenen je niet uitdagen,
de honden je niet in het nauw drijven.

Leen op lijfrente de vleugels van de zwaluw
het hart van de leeuwin
en bouw een verblijf voor het vuur.


Reine Wellens
De wetten van Mendel en het ontstaan van de soorten, onuitgegeven bundel




RIET


Ik hoor het ruisen van het riet
en voel me eventjes Gezelle
maar die is dood en ik nog niet
ik zit nog altijd af te tellen


Bert Deben
Verschenen op de website Het Vrije Vers, 2022


&
 

Riet

Wanneer de boot traag
in de rietkraag dringt
de boeg
schuurt langs het stijf gewas
het ruikt naar gagel kalmoes egelskop
de kluiten aarde wijken week opzij
de kiel roert veen omhoog
een tak van elzen raakt de stag
nog even drijft het schip zijn zwaarte door
dan ligt de boeg vast en het zeil
hangt slap alleen daarboven vangt de nok wat wind
het riet het zoemend riet omvangt de romp


Richter Roegholt
Spiegel van Sem, nummer 10, Amsterdam, 1970



RINGELWIKKE

(Ad manus)

met zijn handen haar wangen vangen in een vlezige kom
zodat haar tong de levenslijn kan betasten en raspend gaat
langs vergeten vliezen. zwemt ademloos tegen hem op

en zij strijkt de kieuwen vlak. haar vingers rudimenten
vanuit een ander bestaan. waarin zij de wilde vleugels
tot rust moet brengen om in zijn palmen te blijven

en zij verstrengelen met elkaar, of zouden dat doen
zoals de ranken van de witte ringelwikke, in  zichzelf
kerende gebaren, maar krachtig, op kwarrige grond.


Elly Stolwijk
liefde de vluchtige holte, In de Knipscheer, Haarlem, 2020



RODE BEUK

Rode beuk

Dit was zijn laatste grote vriend, de wachter
bij de helse pijnen van zijn bed,
de reuze houten pleister op de wonde
die niet, nooit meer genezen zou.
De beuk: hij keek hem aan, er was nog hoop
en elke tak torste duizend bladeren toen

Paul hier uit zijn stad werd langsgereden.
Maar het was reeds volop herfst en winter
in zijn lijf, géén lente die hem nog genezen zou,
géén zomer die het bloed door aders stuwt.
Hier keek hij tegen overmacht en ziekte aan,
hier zocht hij rust in vallend blad en

de niet te tellen neergevallen noten uit alweer
het onafgewerkte Eerste Boek van Schmoll.
Zacht sprak hij de vertrouwde takken aan
die zijn stem naar stam en wortels stuurden.
Waar zij één werd met de stenen en de grond,
het koude voorspel op de naderende dood.


Willie Verhegghe
Miavoye, Poëziecentrum, Gent, 2007




RODE BREM

Leigroef, stilgelegd

Hier maakte mijn vader vuurtjes,
ernstig, pratend tegen zichzelf.
Wij speelden schooltje,
gehurkt zoals meisjes met lakschoenen
kunnen hurken
tussen de rode bremstruiken
met knieën die in niets op hen lijken.

We schreven op de blauwe stukjes lei
dat wij het waren die dat schreven
we schreven dat de aardappels al in het vuur zaten
en er zwart uit zouden komen
we krasten op het zwarte lei dat we niet alles
duizend keer op konden schrijven
op al die duizend stukjes lei
en dat we terug zouden komen,
later


Liesbeth V. Hafenrichter
Tegen beter weten, VU Podium Poëzieprijs, 2004




RODODENDRON

Voorjaar mijn rododendron

Hun bloeitijd
is voorbij.

Van op hun struiken
wierpen zij
hun veelkleurige
pracht
voor een te korte duur
het landgoed in.

Als een 13-jarig meisje
plukte ik er een paar
voor mijn kamer oostwaarts,
westwaarts.

Zo straalde hun glimlach
mij tegen
oostwaarts, westwaarts,
bestendig,
onbestendig.


Piet Labian
Schoon Schip, 7de jaargang, nummer 2, Assen, 2000



&



De rododendron

De rododendron
die hij plantte
in mijn tuin:

lang na zijn dood
groeit hij nog
gestaag

en ieder jaar
in mei

bloeit hij
zo uitbundig

dat het weer gaat
leven: mijn vader
en zijn pijn


Miel Vanstreels
Digther, Wingene, mei 2021



ROOS

roses and roses

rosa blanca, rosa gallica en angelita.
rosa alba, rosa tomentosa, yesterday.
lady of the dawn, mademoiselle de dinant.
bel ange, alex red, rosa involuta.

uit elke rozenbrand, souvenir de malmaison,
rosa filipes, tapis volant, veilchenblau.
mermaid, moonlight, perdita, mrs. flight,
pleine de grace, rose chou, oeillet flamand.

rosa centifolia, rosa damascena,
old pinc moss, reine d’anjou, belle isis,
rose duchesse d’angoulême, pimpinelli, charm of may.

pink grootendorst, rush, honorine de brabant,
königin von dänemark, scharlachglut,
cuisse de nymphe, frühlingsgold, sommerblut.


Marleen de Crée
Tussen boog en snaar, Uitgeverij P, Leuven, 2012

&

Ik vond vanmorgen God tussen de rozen

Ik vond vanmorgen God tussen de rozen
hij schikte traag de blaadjes van een kelk
mijn vraag of hij iets warm wou deed hem blozen
een koffie werd het, met een wolkje melk

we hadden het eerst gewoon over tuinieren
de kleuren van de bloemen en het gras
zo toonde hij mij talloze manieren
om blij te zijn met alles wat er was

ik vroeg hem toen: en oorlog dan ?
hij zuchtte diep, de vraag had wat teweeg gebracht
toen kleurde hij een blaadje donkergroen

dit is – sprak hij – mijn meesterplan
zo veel, zo mooi, een overvloed – zo sprak hij zacht
ik vraag mij af waarom jullie het doen.


bert deben
Gepubliceerd in bloemlezing Natuurlijk, Artbooks, Hillegom 2013


&


De rozen

Nu zal ik spreken, omdat gij het wilt
Over de rozen: hoe hun knoppen breken
Van warmte's overvloed, gelijk gestild
Verlangen doet verlangens tranen leken.

Dan is er niets meer, dat hun geur belet
Zomer te zijn, de zon geheimste wezen:
Welriekend licht, en ademend gebed.

Zodra zij 't waaien van de winter vrezen
Geuren zij op de grens van hun bestaan
Droomzware reuk uit, neigen en vergaan,
Teder gehoorzaam aan hun laatste wet.


Anton van Duinkerken
Hart van Brabant, Het Spectrum, Utrecht, 1948



&



nooit ziet een roos haar tuinman sterven

nooit ziet een roos haar tuinman sterven
dauw schittert op haar lippen en zijn baard
de vuurpoel van de middag spietst haar doornenkroon
haar avondlijke geur bedwelmt zijn sterrenhoofd


Saint-Rémy
Polumetis – Verzen 1934-1968, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1972



ROOS VAN JERICHO

De roos van Jericho

Wij hebben gene banier
boven ons hoofd geheven.
Wij hebben niet het rapier
in molenwieken gedreven,

doch waar wij dadenloos keken
naar 't wolken van de lucht,
en speurden naar het teken
der vooglen duistre vlucht:

is de bloem in onze mond 
gegroeid: de roos van Jericho,
die zonder reden bloeit of grondt.
Wij dichters, wij zijn zo.


Raymond Herreman
Wankelbaar evenwicht, Heideland, Hasselt, 1967



ROUWKRUID

Omweg via Winsum

Tamminga, ook ik verloor een zoon.
Toorn richting de hemel, die met zwijgen
werd beloond. Laagtij voor het zware hart.

Weten: niet méér dan ijdel wachten lijkt
dit leven, nu het moet geleefd. Mijn zoon
is droomschuim, rouwkruid, inkt op perkament.

Vaders tronen hoog, hoogmoedig, boven
eigen schepsels uit. De natuur verdraagt
dat niet en straft. Inktwaan, zangdrift,

en het leven in een leeg heelal.


Chrétien Breukers
De essentiële Chrétien Breukers, Uitgeverij Stanza, Amsterdam, 2013 



ROZEMARIJN

Rozemarijn

Rozemarijn vergt oplettendheid

In elke steeg kan ze nog bloeien

Door verknoeide geuren roeren

Geknoopt langs vensterparen

 

De keuken ook getrokken heeft 

Uit tuinen, droge landerijen

Purper proeft en geurt ze

In een boudoir of tafelschikking

 

Gedroogd of vers genomen

Zegt zij zacht en vol van dromen

Lokt zij het stuifmeel 

 

Haar bodes mogen allen komen

Zacht zoemend of in stilte

Ze zijn verwacht.



Peter  Clijsen
Verschijnt hier voor het eerst


&


Rozemarijn

Mijn Laura zit bij een bosje rozemarijn
zichzelf en lichaam van Provence te zijn.
Zij droomt van tafels vol wijn en tijm.
In het dal worden stoelen bijgezet.

Zij volgt de slangenarend boven in gebed.
Donkere kop en witte borst hangt hij de poten
en valt, vallei zin voedsel en zijn onderkomen.


Hedwig Speliers
Suites françaises, Manteau, Antwerpen, 2001

&


Gevleid
                        Rozemarijn

We koesteren de zomers. Halen ze binnen onverwijld
in geuren van het zuiden, waarmee we onze spijzen
parfumeren en verrijken. Kruiden, we knippen en
we drogen ze. Nemen ze mee, of kopen jonge plantjes
- dauw der zee - die in de volle  grond ook hier gedijen.

De meester in de keuken kent de kleuren van hun bloesems.
Hij zaait hun geelbruin zaad, vettig en klein en steekt de frisse
stekken. Hij weet dat zomerzon en malse regen hen tot leven
zullen wekken, dat ze de winters en de vrieskou overleven.

Maria is des meesters vriendelijke vrouw. Hij houdt van haar,
wil altijd bij haar zijn. Als hij haar roept - Rozemarijn -
dan voelt ze zich gevleid.


Eric Vandenwyngaerden
niet eerder gepubliceerd

Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A