S

SAGUARO

Picacho Peak

Hoe verder je gaat, hoe hoger je klimt,
hoe meer gewicht je verliest.
Beneden draait de gloeiende woestijnwind spoken
uit het stof: kolonisten, paarden,

pioniers. Daarboven cirkelen de gieren, verder
is er niets dan de saguaro's
waaraan herinneringen haken, waaraan je
dromen op kunt hangen

om ze later terug te halen.
En er is tumbleweed dat stil over de vlakte tolt,
een rots waarop je je fototas laat vallen
die openspringt als een ontboezeming.


Jan Zwaaneveld
Dwaalsporen, Uitgeverij Xanten, Utrecht, 2014




SALIE

Salie

Gij plant de salie in mijn tuin.
Gij wilt de dood verraden:
waar salie groeit naast tijm en ruit
zal dood geen hand genaken.

Gij tart het leven en het lot:
de salie kan verkwijnen.
... Wie houdt het roestig hek op slot
en zal het huis omheinen
met alles wat onz'  wanhoop vindt:
bedrog en medicijnen?

Ei, hoe de kat op d'aardstraal spint,
waar levenslijnen scheiden!


Julia Tulkens
Yggdrasil, Heideland, Hsselt, 1977




SALOMONSZEGEL

Salomonszegel

op schaduwrijke plek, onder
een plataan die hier eens was
komt doorzichtig slank tussen
hout salomonszegel uit

aan paarsgewijs lelieblad
hangt een regen van blanke
klokjes, zichtbaar pas wanneer wij
knielen op het platanengraf

wij zoeken naar de zegel
reden van een naam, wij moeten
diep tot op de wortel gaan

ten teken van ons ongelijk
gevecht hebben wij rood herfstblad
bewaard en op de wond gelegd


Emma Crebolder
Op oude zee of mergelgrond, Literaire Activiteiten Maastricht, 1992



SANSEVIERIA

Vooral

sansevieria mag je ook schrijven
als sanseveria maar achter al die
gordijnen op vensterbanken staan
ze toch vooral vrouwentong te zijn.


Daam Noppe
Het Ruisend Gewas, 2de jaargang, nummer 4, Tongeren, 2006




SCHAAFSTRO

vlotvaren in veen

vergeten

vergeten beginnen
gissen en gebaren

golvend grafeen
gedroogd schaafstro

tongvaren op basalt
botaniseertrommel

Miramella alpina
geen stridulatiegevaar

vergeten

vergeten beginnen
gissen en gebaren

in stillende stilte
vergaat een varen

een vlotvaren in veen


Henk Ester
Bijgeluiden, De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen, 2013




SCHEERLING

De tuin van Doornroosje II

                                    Chaos has come again (Othello)

De kamers leeg, de slotbrug neer.
Ontsteld ontwaken in een vreemd
seizoen. De tulpen leggen zich behaagziek
open, een uitbloei vormeloos, obsceen.
Duizendknoop woekert onbeperkt.

Gevlekte scheerling in het bed
vergeet-mij-niet, het raaigras
wint het van de rozen. Maatschap

zoekend ontwortelt ze wilde kornoelje,
gaat vogelkers te lijf, rooit zerpe vlier
en scherpe bramen. Bij avond ademen

de seringen nog de bedwelming van een
gedroomde eeuw. Kijkend naar de tuin
ziet ze alleen lege plekken, afdrukken
van het verbeurde paradijs.


Reine Wellens
De nadagen, onuitgegeven bundel



SCHERMBLOEM

Schermbloemen

Dolle kervel, wild uitgeschoten
als door de wind gejaagde parasollen.
Vliegjes en vlinders tippen aan mijn waanzin
sip-sip lim-lim -
lees maar, de fijnste tong,
vezel van smaak, proeft wonderen van merg.
O deze wind, wiegend en worgend
dit zich verkneukelend knekelhuis van ziek geluk -
gek van de lente ben ik en nochtans,

dit is mijn dodendans.


F.L. Bastet
Arion op de dolfijn, Arbeiderspers, Amsterdam, 1964


SCHIJNBEUK

De bewoner

                                                Wairarapa, Fensham reserve

Een vogel hield niet op te sleutelen aan zijn melodie
rolde de weemoed in de holtes van het bos.

Onverwacht denderde een windstoot door de kruinen
spoorde later door de varens, woedde in het verborgene

een onbekend geweld misschien? Wie zou niet bang zijn
van baardige mossen op de stammen.

Hier woon ik, zong de onbekende vogel, aarzelend
maar helder dekte hij mijn onrust toe. Zie me

staan op het pad. Te zijn waar schijnbeuk leeft
zijn blad is klein en stevig, dus hij bestaat.


Marijke Hanegraaf
Iets dat ons kan zijn. De Nieuw-Zeelandgedichten, bundel in voorbereiding



SCHIJNSPURRIE

Zilte schijnspurrie

Waar de zee het Wad ontmoet
begeef ik mij in zand en slib.
Geschiedt hier iets van vroeger?

Op blote voeten buig ik mij
in slijk: is daar een pionier
die grond geeft aan vermoeden?

Hier beneden is het nu: ik heb
een gids die uitkomst biedt met name
voor de witte bloem van onderwater.


Redbad Fokkema
Revisor, 7de jaargang, nummer 5, Amsterdam, 1980


SCHOONMOEDERSKUSSEN

De Echinocactus grusonii, Cactacae spreekt u aan:

Mijn ronde vorm is onverbeterlijk:
bewonder mij, maar raak me nergens aan.

Ik ben alzijdig en ik ben afzijdig,
een toegeving daarop verdraag ik niet.

Mijn onpartijdigheid wekt afgunst en
mijn eenzaamheid is nijd, de nijd

is mijn natuur. De nijd wekt nijd.
Zo blijf ik in heet midden staan, ik

die het midden ben, zichtbaar alleen
en overal omringd, herkend en heimelijk

miskend; begeerd, geweerd uit uw
verlangen, in uw wensdromen onteerd.

Ik buig niet, links noch rechts, ik reikhals
niet, ik ben een vacht van naalden en

zo zacht als vleierij die bloed vermoedt.
Vleien is wat je nooit of nimmer doet.


Mark Insingel
Project Tuin der poëten, Antwerpen, 2015



SCHORREKRUID

De grasman

In het licht tussen aarde en zee
ligt hij stil. Hij slaapt. Behoedzaam voel ik
zijn buik waar de adem kleiner wordt.
Ik ga liggen op het schorrekruid dat
naar zout ruikt. Vandaag is het ons bed niet.

Maar 's nachts is hij een bruin paard.
Hij vreet van de zomertarwe, draaft
door de wikke en de zonnebloemen.
Ze lichten op onder de maan
als ik door de bloemenweide ga.

De adem is groter dan de grond als
we vrijen op ons bed van Perzisch klaver.


Albertina Soepboer
Het nachtland / De knotwilg, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2003




SCHORSENEREN

Schorseneren

Zijn been, het slaapt. Zijn schoen die niet meer past
lijkt erachteraan te lopen. Hij sleept zich naar de koude kas.
Telen is het zwaarste niet, maar oogsten. Hij verkiest het vertrouwde
gezicht. Het zonlicht spant een valstrik nu, de bloemen

geuren naar vanille. Ze vragen de juiste omstandigheden.
Hij blijft het herhalen: niets woekert zonder reden.
Niet dat het gebeurt, maar wanneer. Vatbaar
voor schimmels. Op tijd dient gescheurd. Aangeaard.

In het donker begint het ontpoppen. Nu is er plaats zat.
Je kunt geen dingen in de grond blijven stoppen.
Hij ruimt de tafel ruimt zijn hoofd en niemand
nog in huis die hem op zijn woord gelooft.

De wind als van een ventilator draait zo zot
rond zijn oren. Hij raapt zich bijeen. Een spitvoor
is nodig. Op tafel liggen wit geschraapt weer
haar vingers. Hij is zijn smaak verloren.


Paul Demets
Het Liegend Konijn, Polis, Antwerpen, 2016



SELDERIJ

De tuin der zintuigen

Hoor je het ruisen van de vroege cyclamen
het klapperen van de vleugels van de vliegen
het vallen van de overrijpe pruimen in het gras
het zingen van de wind?

ruik je de geur van natte hagen in de doolhof
de geur van neergeregend stof
het kruidige basilicum, de selderij
het luie parfum van lavendel?

voel je de champagneblaadjes van de rozen
de stekels in je vingers, de druppels over de rug
voel je de beweging in de lucht
het ruwe hout van de hekken?

proef je in de tuin der zintuigen mijn huid
proef je mijn lippen, mijn handen op je lichaam
het fluweel van vlindervleugels op je tong
de stroeve rode peren en rabarber, de modder, het graniet?

zie je mij, zie je de fontein en het kasteel?
het wildebloemenveld en alles wat er is? zie je
jou en mij, en met je hoofd van ver achterover
de takken van de pruimenbomen tegen de blauwe lucht?


Andrea Voigt
De tempel van Saturnus, De Geus, Breda, 2004



SEQUIOA

Antonius des zomer

Peripatetisch zegt hij, daar denk ik
het mijne van. Hij wil me wijzen op
ijsvogel, koolmees, goudvink of
toornige tjiftjaf. Mijn aristotelische
praatjes overstemmen het ruisende riet,
de vluchtige wiekslag.

Antonius maalt daar niet om, hij heeft ooit
andere varkens gewassen. Schaduwen,
licht en lucht, het hof van impressie.
Stilte maakt ademloos. De short vervangt

de toga, sequoia de zuilen van
marmer. Eeuwen vervellen, huid per huid,
tot op het merg van het heden.
Daar treffen ze elkaar, als
waren ze op zoek naar de uitweg.


René Hooyberghs
Het buikje van de kikker, C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2020




Arboretum

Onder een kolossale, bloeiende linde
stonden wij, in de geur van verse
ontbijtlakens, orgeltonen van volken
dwaze bijen, een kathedrale koelte
met naast ons de geluiden van water
over witte stenen.

Jij wilde dit vastleggen, op je hand
schrijven voor later,

maar de metalen dame kwam zeggen
dat onze groep zo niet kon blijven
staan en langs een douglasspar en een
plataan zijn wij toen doorgelopen naar
de altijd groene sequoia.


Thom Schrijer
Uitvergroot, Hoenderbossche Verzen, Uden, 2001




SERING


Litanie VI

In uw tierende tuin zal ik een plant
Voor je planten die al onze winters
Warm overwoekert. Mijn seringen zal ik
Je juichende namen geven, mijn zuigende
Mossen vertellen van het schors van je
Borst, mijn volgezogen zomers van het
Vreemdzaam craquelé van je vel. In de
Plantage van je spieren zullen de bodems
Van je bomen mijn wortels zijn. In de
Hoge hemel van je mond zal ik de gierzwaluw
Worden en in de aarde van je vlees mijn
Stof en as. Je Hof van Olijven zal ik zijn. 


Nic van Bruggen
Place des Vosges, Manteau, Antwerpen, 1982



&



Schaduw van seringen

Het tegen die afstand af te leggen –

schaduw van seringen (‘…lilacs out of the dead
land…’) die op het papier valt
scherper te omlijnen, herinnering aan hun geur
nog door de vorm omsloten

daarbuiten het gras
misschien tot op de grond toe afgebrand; het sneeuwen
van de as

over de met sneeuw bedekte vlakte, over
het wegdek, het punt van verdwijnen

bijna te horen –
ontluistert het vroegst
van hun bloeien

het afzienbare later

gras dat als hooi is, geen tijd
of je houdt het voor ogen, schuift de ene gebeurtenis
zich toch weer voor de andere –

druist niets hier tegenin

in steeds vollere trossen
de schaduw, groeiend met het dalen van de zon
naar een des te volmaakter zwart

waarin komen is als gaan, gaan
als nooit weg te zijn geweest –

die afstand af te leggen


Hans Tentije
Drenkplaatsen, De Harmonie, Amsterdam, 1994


SINT-JACOBSKRUISKRUID

Sint-Jacobskruiskruid


Als snoerde het de buikriem dicht,
een als een steen gezette bloem
waar geel gewiegde rupsen komen.

Als kind al zag ik stengels die
geen bloemen duldden, was ik in
de stralen die vanuit het hart

ontbreken in het ruige kruid,
in het benauwde van beklemde
bloem verdiept.


Chris J. van Geel
Revisor, 1ste jaargang, nummer 8, Amsterdam, 1974


SINT-JANSKRUID

Sint-Janskruid (Hypericum perforatum)

De dag dat Salomé danste
kwam jij aan het licht
met zongele bloemen
en roodharig hart,

als de oude Germanen
hun midzomer vierden
was jij hun lied.

In je bloemen het bloed
van god Balder
van een draak
van Christus
van Johannes de Doper

‘Jaag-den-duivel’
was ook je naam;

de middeleeuwer die nog oor had
voor een goed duivelsverhaal,
vertelt dat de satan het blad
perforeerde met duizenden gaatjes
om de geneeskracht te doden.

De gaatjes zichtbaar tegen het licht
zijn doorschijnende puntjes
gevuld met krachtige olie
voor bloedarme meisjes
die niet menstrueren.


Lou Vleugelhof
Beeldentuin, De Beuk, Amsterdam, 1990


SLAAPBOL

Papaver somniferum
9 juni; Slaapbol


Zo ik niet aan jouw schoonheid ben verslaafd
dan toch voorzeker aan je sluikse roem,
waarvan ik de vergetelheid maar noem
die pijn en hartzeer stilt en ondergraaft.

Geniet vooreerst van de wat weke bloem
die zich aan zon en volle hitte laaft,
totdat de vrucht de boze tongen staaft
van nimf en muze, drinkend van haar doem.

Geen koning zal haar vruchten durven kerven
en druppels vangen van haar giftig sap,
omdat hij nacht noch duivelsbroed wil erven

uit kom en bolster van de kleine nap
om deel te hebben aan het zalig sterven:
een keurvorst doet geen onvoorziene stap.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998


SLAAPKAMERGELUK

Slaapkamergeluk 

Hier, tussen al het groen
ben ik thuis en sluimer
in de schaduw van een boom
daarin een wolk naast een vogel

Zeker, noem dit de goede plek
die ik bedek
als kruidig omelet
met knopje zeurig wit.


Roger M.J. De Neef
Project Tuin der Poëten, Antwerpen, 2015



SLEEDOORN

Ik, toen: pruim, peer,
dode tak.

Ik, toen: sleedoorn, duinhoorn,
meidoorn, braam.

Ik, toen: bok, kraai,
teek, darm.

Ik, toen: zonder
schietlood.


Sacha Blé
Langzame zon, De Kaneelfabriek, Udenhout, 2020



&



SARS-CoV-2

Ditmaal is het dus niet de volle maan,
de wilde meid, de vuile was, het reilen
en zeilen, de ijdele waan, het dweilen
met open kraan, het hebben van een baan.

Met niets daarvan heeft het iets uit te staan.
Geen god vermag de ijlte hiervan peilen.
Het maalt niet om verfijnde levensstijlen.
Het trekt zich van geen zondigheid iets aan.

De wisse dood ligt kil op onze lippen.
Angstvallig draaien we om elkaar heen.
Een oude lente houdt ons op de been.

We kunnen aan onszelf niet langer tippen
en langzaamaan zal alles ons ontglippen.
De sleedoorn bloeit. Wie gaat, gaat nu alleen.


Ronald Ohlsen
Tzum, Groningen, april 2020



SLEUTELBLOEM


Sleutelbloem

Van Xavier kreeg ik
een felgele sleutelbloem.

Aroma van lentelucht
spant een balsemkroon
rond mijn hoofd
en doet mijn leden
tintelen van stil verlangen
naar buiten en tuin,
naar langer en warmer licht,
een bries vol klingelklanken
over wijde, pas ontloken velden.

Van Xavier kreeg ik
op deze late winterdag
een felgeel bloeiende sleutelbloem.
Toch moet het raam nog weken toe.


Julia Van den Broeck
De loop der tijden, eigen beheer, Stabroek, zonder jaartal


&


Primula veris

Die in de delling woont nabij de beken,
Vergeet de sleutelbloemen niet, zo fris
En wit, zo rilde dat ze zouden breken,
Zo speels en wiegend dat het wonder is.

Uw voet die door de beemden waadt omstoeien
Zij dartel als de vlinders, en bereid
Met lichter, liefelijker zwier te bloeien
Waar gij de schreden van uw liefste leidt.

Beminde, glimlach om dees simple rede,
Maar laat u gaan, en heb de bloemen lief,
De prille blijdschap en de zuivre vrede
Die ’t winters hart uit zijn verdoving hief.


Jan Melis
Purperen bloei, Lombaerts, Schoten, 1946



&



schitterend straalt het licht
tot bliksemschichten droomkantelen
de ongeboren ziener zelf verbijsterd
om vreemd gestolde werkelijkheid
bezeten verzamelaar van waan
wekt woordenwasdom wind geworden
gesloten sleutelbloem vol inzicht
de grillige nevel ter elfder schepping


Tony Rombouts
Het dertiende teken, Stuip, nummer 11, Antwerpen, 1967



SNEEUWKLOKJE

Sneeuwklokjes

Ik vond uw tere klokjes
in ’t schrale wintergroen,
sneeuwige witte vlokjes,
een verre lentezoen.

Gij blanke, broze liefjes,
ge zijt er d’eerste weer!
Nog vóór de madeliefjes
brengt ge ons de vreugde weer.

Ik zal uw lieve kelken
niet plukken, bloemkes teer,
ze mógen niet verwelken,
ik min ze àl te zeer.

Gij bloemkes van verlangen,
mijn troost in winterpijn,
laat klaar uw klokjes hangen:
’t zal dra weer lente zijn.


Marie Ambroisine
Bloemen van stilte, Colibrant, Drongen, 1962


SPAR

Heines Fichte

En de dames vroegen: gelooft hij zelfs niet aan het
bestaan van zijn vrouw? Oh nee? En vindt mevrouw
Fichte dat dan zomaar goed?
(Heinrich Heine)


Ik waande mij een sparrenboom
en keek eens om mij heen
mijn takken deinden in een droom
van leegte, ik was alleen

Buiten mij immers is meer niet dan
een boom of wat, een bos misschien
waaraan ik mijn staan niet ontlenen kan
want door hen kan ik mijzelf niet zien

Een sparring partner heb ik niet
ein Ich bin Ich das stets vernichte
mijn takken dreinden in de doom
ik rijmde op een sparrenboom


Maarten Doorman
Blindegangster, Prometheus, Amsterdam, 2005



&



Het bergmeer

Meerbekken, in uw klaarheid bergomrezen,
Ziet alle spitsen naar de hemel wijzen!
Dolf zich de staatsie van die ijspaleizen
Ruglings een graf om bij uw grond te wezen,

Waar koel verstard smaragdene matrijzen
Vatten de rust des hemels nog in deze
Zelfde omvatting, rimpelloos belezen
Door tooverwoord uit waterdof vergrijzen.

De sparren dalen, steil zichzelf ontvallend,
En toch zichzelf pas in dit winterteeken,
Waaruit geen zomerscheuten uitwaarts steken,

Waar meetkunst hen in 't meer heeft vastgeklonken,
Waar vormsels, rank en toevalloos versmallend,
Tot klaarder vormentaal zijn doodgeschonken.


Simon Vestdijk
Tzum, Groningen, maart 2021



SPEENKRUID


Ranunculus ficaria
17 maart; Speenkruid


Dit malse kruid, dit sieraad, ongekroond,
begroet ik steeds met half geloken ogen
en ieder jaar tot in mijn ziel bewogen,
word ik, verguld tot in het hart, beloond.

Dit kruid gedijt aan boorden van rivieren
die 's winters zwellend uit hun bedding treden,
met vette klei het groene land bekleden,
dat keel geeft aan de stem der populieren.

Dit boterkruid dat in het eerste licht
zich stil ontvouwt om zijn gewaad te tonen,
dit zonnegeel, dat als een ijlbericht

de wandelaar wil groeten en belonen,
opdat hij, sterk op tederheid gericht,
het winterbed weer hoopvol op zal schonen.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998


&


Speenkruid

het speenkruid spruit de perken uit
het druist, het bruist, het brast, het wast
(om lente te omsluiten)
zich onmundig uit de kluiten


Helma Snelooper
Opvouwbaar bos, www.opvouwbaarbos.nl, Hummelo, 2019



SPELT

Bedekt
                            Spelt

De speltfanaat verkneukelt zich, want weinig calorieën.

Een brood van grove tarwe zou lichter verteerbaar
zijn. Zo wordt het oergraan ons door zelfverklaarde
voedingsgoeroes en -profeten aangeprezen. 
Maar ach wat weten zij, wat weten wij?

Dat het gezonder is, dat graan? Het ene lost
de blaadjes van zijn kaf. Het andere wordt gepeld,
is vechtjas tegen allerhande kwalen. En bron van
vitamines, mineralen. Zegt men.

Wat het ook zij, wij houden vol. Wat ons de w-w-wereld
ook vertelt, wij gaan voor tarwe heel gewoon, geen spelt.


Eric Vandenwyngaerden
Verschijnt hier voor het eerst



SPRINGBALSEMIEN

Vlier en springbalsemien

De liefde voor haar trossen,
duizend borsten
lonkend als donderwolken
donker van wijn.
Springbalsemien, hitsige vlieger
die haar te na komt, te klein is
- luchtig knappend geluid -
terugvalt in nat gras,
vindt in die dauw
waar hij rot de zoete roes,
geen nederlaag: sprong
zijn liefdesdaad.


Anneke Brassinga
Landgoed, De Bezige Bij, Amsterdam, 1989



SPRUITKOOL

Een bal stuitert de kerkwegel af

Je ziet ze nog, maar minder, en op een dag
moeten ze wel zijn verdwenen, en bijgezet
in de iconografie van het Vlaamse dorpsgezicht;
die tuinmuren van beton, met hun bovenrand
van ronde kartels een vertrouwen wekkende kabbeling
door het azuur van lang voorbije zomers.

Soms wit gekalkt, meestal volgens voorschrift vaal
en korrelig, met geel korstmos bepokt en altijd
springt een modderige kippenren wel mede
in het oog, een tegelpad, een aarden wegel -
knerpend het geheugen in geschuurd - met sintels en
mosselschelpen aangehard. Geur van oude regens,
roest, kattenpis en kevers.

November hier ten plattenlande! De dag
kruipt moeizaam uit de zwarte grond.
Met duizend druppels druipt de waslijn
boven keurig opgemaakte winterbedden.
Spruitkool kleumt in mist, een afdak welft zich
over houtopslag, een bundel uien aan de balk, een oude
kolenkit, o tabernakels van de kindertijd, een fietswiel,
een karretje om de hemel te vervoeren.


Frans Deschoemaeker
De Schaal van Digther & Selectie Kunstenfestival Watou, Wingene, 2018



STEKELBREM

Concertino

bloemen rennen uit het bloemenboek de
werkelijkheid in. ze hebben een fijne neus
voor geliefden, treuren en verbleken of
proesten het uit in kleuren, lokken de hand

die hen mag plukken. ze groeien aan je vin-
gers, willen bij je zijn. hondsdraf likt je
hand. distelpluizen worden dwalende led-
lampjes. mijn selfmadeliefje, ik bebloem je

met kamperfoelie en boerenjasmijn, leg
de klaprozen het zwijgen op, leg al mijn
mansoren te luisteren naar de zachte
muziek van je stem, 'n tinkelend lepeltje,

naar het trio van maartse viooltjes, fluite-
kruid en sneeuwklokjes. dovenetels en
stekelbrem zetten een contrapunt. wij zijn
rijk in ons bedje met duizendguldenkruid.


Mark Meekers
Saint-Barthélémy-de-Brusssière, ongepubliceerd, 2021



STERRENKROOS

Kleur van sterrenkroos

Soms is het alleen maar
stemloos spreken over vogels
in een vergeten land
of nauwelijks
tederheid ontwaren
in een vloeibaar gedicht van Bach.

Soms is het dromen bezeilen
met metalen klinkers
van transparante klank
of geruisloos
het woord liefde beschrijven
in een landschap
dat zacht naar de zomer verglijdt.

Soms is het alleen maar
de kleur van sterrenkroos of zilverschoon
in een weiland van stilte.

Soms ben jij het of ik
of alleen maar ademloos water
in de taal van mijn
groeiend kind,


Jo Gisekin
Een zwijgend laken, Lannoo, Tielt, 1984



STINKENDE GOUWE

Speeltuin

“Wouw,”sprak de stinkende gouwe.
Hij speelde kruizemunt met
de roomse kervel, had een handvol
zilverschoon opgestreken om
zijn toorts- ige vriendin mee te verrassen.
Eerder had de engelwortel eveneens
verslingerd aan het spel, afgehaakt
toen was gebleken dat zijn speelmaat
de pastinaak zijn zwart geld door de bank
genomen liever in goud belegde.

Klein en bescheiden wilde thijm
met de liefde van de vrouwenmantel
de gerezen problematiek bedekken,
geen beroep doen op bijstand
van het kogellook.

Zo geschiedde het:
de avond viel, de wind ging liggen.
Enkel nog wat geritsel
van het klein kaasjeskruid:
“Doe je morgen mee krap?”


Albert Megens
Gemengd boeket, eigen beheer, Eindhoven, 2016


STUIFZWAM

Spreektijd (3)

De snoeischaar van een late herfst
knipt een gazon in ga en zon

Maar onuitroeibaar vloeit het licht
tot in de haarvaten van nacht en dag,
een glimlach dooft de opstand

Geen requiem of rouwbeklag dat
aan de tongriem hangt van
dronken eksters op de wind

Stuifzwammen tasten met een
zachte plof de grenzen van verstilling af

Wat slaapt in ei, bolster, cocon
groeit naar zijn eigen uitspraak toe


Kees Hermis
Tijdland, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2010


SUZANNE MET DE MOOIE OGEN

Dagboekblad (Donderdag 1 september 2005)

Sint-Catharina waakt over haar kapel.
Het is een graad of vierentwintig. Bewolkt.
In bloei: Suzanne met de mooie ogen,
ijzerhard ook nog wel. Spreeuwen vieren

in hun vlieren feest met bessen. Banken
kraken. Hier ruikt het naar dorst die amper is
te lessen. Zware kandelaren torsen kaarsen
waaraan nog vlammen moeten groeien.

Open vensters geven geen geluiden prijs.
Kleurige bloemen met linten eraan sterven
op gepolijst hout. Ze bewegen zachtjes
wat in dit verstilde uur, verven ogen nat.

Er wacht vuur, geen graf. Vreemde vriend,
allerhoogste vreemde: keer u niet af. Er valt licht
door glas. In de kist die wij naar binnen dragen
ligt het lichaam dat van onze moeder was.


Bert Bevers
Onaangepaste tijden, Zinderend, Bergen op Zoom, 2006

 

Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A