W

WABOOM

laatste wil

draai my in 'n groen jurk
en lê my op 'n baar
wanneer die reëntyd oor is
die wolke druppelloos

skuif my in die smal hoogoond
sodat ek skoon en wit kan brand
nie wag op wurms ondergrond
bolangse krans op Sondag se besoek

neem die potleikruik met as
breek dit tot skerwe skud my vry
oor waboom tolbos en bergriet
teen die Langeberg se hoogste spits

neurie deuntjies vry van verdriet
hoor hoe die jong hoep-hoepies roep
die swart toktokkies sein en klop
die ou-ou kode tusse my en jou

wanneer die reën en groei weer kom
blare hand uitsteek na die son
kom soek my tussen heuningbos
waar ek knalgeel tussen die kwartsklip blom


Christine Barkhuizen-Le Roux
Skynskadu, Naledi, 2015



WALNOTENBOOM

Hymne aan de walnotenboom

Blijf af van de vruchten van de walnotenboom,
schud niet aan zijn takken en zijn stam,
wie zich de vruchten toeëigent, wie beslag legt,
liefdeloos, die zal het niet goed gaan.
Wie de walnotenboom pijnigt, zal omvallen.
Lang leve de walnotenboom, moge hij leven in vreugde.
Hij is de eenhuizige rijkdragende.
Hem kwaad berokkenen is er niet bij.
Het zegel beschermt hem. Het onverzwakte schild houdt stand.
Niemand steelt van de walnotenboom.
Die het wel doen die zullen zeker inslapen.
Negen kruiden beschermen de walnotenboom.
Fladder weg, ruisende spoken.
Fladder weg, dertien plagen en pijnen.
Es Yggdrasil moet wel een walnotenboom zijn.
Helder zijn in voorjaar en zomer de bladeren
Blijf met je licht.


H.H. ter Balkt
Tegen de bijlen, De Bezige Bij, Amsterdam, 1998



&


De bolster van Charlotte Rampling

Hoe kan ik mij de boom die, buigend
onder een vracht van vruchten en lijsters
en waaronder zij met ouder wordende handen
een walnoot streelde,
nog inbeelden zonder haar te zien staan?

U weet hoe vrouwen kijken
als ze voor het eerst iets zien.
Zo keek zij sinds lang niet meer
alsof verwondering haar
vreemd geworden was.

Tot ze die ene zomerdag vol vluchtende vlekken,
de roem in de rug en leunend tegen zijn stam,
van onder de notelaar naar me opkeek
met de bolster die zwol tussen haar vingers.

Vandaag spelen mijn kinderen als geschenken
in zijn schaduw met haar schim.
Aan de oogst te zien
wordt het een milde winter.


Patrick Conrad
De tranen van Mary Pickford, Houtekiet, Antwerpen, 1991




WARINGIN

berceuse voor teleurgestelden

verberg je teleurstelling nu niet meer in wolken van mist
schijf haar op deuren van verdoemden liefst diep in de nacht
en blijf zwerven rondom je kwetsbaar leven steeds in cirkels
werp muren op van grijsverweerd diabaas en lichter kaktushout
snij er een zee omheen blauwer nog dan die van gisteren
en huil vooral zo weinig mogelijk in de ochtend
zo weinig mogelijk ...

je ziet sterren één voor één vervagen
en muziek hoef je nu niet meer te verwachten
vlinders zoeken radeloos de ochtend op en
zonnestraaldoorstoken vallen ze terug
op de aarde waaruit nu al mispels steken
kaktussen hun donzig haar uitkammen
en geiten traag omhoogklimmen naar verre grasvlakten
vanwaar stemmen roepen om regen
en bijna religieus rukú - rukú van duiven
en hongerig lachen van lijsters

blijf liggen in de schaduw van de waringin
en tel druppels zon die naast je neerdwarrelen
leg ze naast elkaar en dek ze toen met bladeren
stapel ze voorzichtig tien hoog
heel voorzichtig ...

slaap nu maar 
trek rust over je ogen
slaap nu maar
vergeet je teleurstelling waar het om ging
slaap nu maar
vang paarden in je droom en ontwar hun manen
slaap nu maar ...


Carel de Haseth
berceuse voor teleurgestelden, Flamboyant, s.l., 1975



&




Oude waringin!
Zijn luchtwortels schragen hem
boven de aarde.


Paul Dietze
Vuursteen, 5de jaargang, nummer 3, Overijse, 1985



WATERLELIE

Waterlelie

Op ’t kille water zijt gij ontloken,
o blanke blomme, stille bruid
in ’s mensenleed: Wat gij beduidt
blijft in mijn hart zo diep gedoken.

’t Is mij zo menig maal gebleken,
dat g’als ’t gebaarde mensenkind
mijn ogen aan uw schoonheid bindt,
waaraan er niets nog kan ontbreken.

Want mijm’rend op uw brede blaren
rust gij vol tederheid zo zacht
en lokt des minnaars stil gedacht,
om al wat rest te laten varen.


Joris Ostyn
Doorheen de jaargetijden, Schoonaert, Roesbrugge, 1984



WATERLIS

Bronnen der slapeloosheid I

Zij droeg de lamp achter de waterlissen.
De dageraad van middernacht knaagt door
het hoog vertrek waarin Maria slaapt,
terwijl ik snak naar water en naar lissen.

Ik lig bij haar. Zij rust bij mij. En geen
van beiden zijn wij in de wereld samen,
want niets is hier want élders samen
waar geen verlangen de een van de ander scheidt.

De muur wordt spiegel van het sterrenheir.
De stilt zwelt van vissen. In de algen
knerpen de zoutkristallen van oud zeer.

Verblijf ik dan voortaan in 't zeemansgraf
terwijl het spookschip onverpoosd blijft zeilen?
- Maar als Maria zucht, vat ik haar hand.


Maurice Gilliams
Vita Brevis, Orin, Brugge/Scheltens & Giltay, Den Haag, 1975



WATERLOBELIA

Moergestel

waterlobelia
oeverkruid biesvaren bij
het Galgeven toen


Frans August Brocatus
Moergestels gedicht, Stichting WieKentKunst, Moergestel, 2017



WATERMUNT

Sombekedijk

de rivier staat in het land van emerald
een zilveren kram, het ligt stil,
laat zich gewillig vinden
als een lijst in een boudoir

zie, de boezems van Renoir:
trossen wilgenroos op wiegende stam
die wentelt in een hoepelrok van winde
en walst in de muiltjes van watermunt

hoor, het riet dat ritselt, het gunt
deze roze dames het gutsend licht,
giechelt als een mispunt, wuift
zijn paarse kuiven voor hun blozen

het ziet de meerkoet schuiven
de kleine veerman die alleen
zijn snikken overzet en geuren
van slik en gele dovenetel -
de aromen van voorheen

de populieren staan gelijk een hemelbed
over het loodkleurig laken van de paling

zó ligt dit land dit omstroomde land
zó neemt het al wat voorbijgaat in de maling 


Staf De Wilde
Licht, lucht & water, Kunstcahier 29, iD+ArtCollectief, Hamme, 2023



WATERPEST

verwaalde waterpest

juist boven het wateroppervlak
dansend op de bries
verschijnen paarse vrouwelijke bloemen
leiden een onvrijwillig nonnenbestaan
en wachten op de romantiek uit de diepte

ongekende mannelijke bloemen
aan haardunne stelen
die bovenstijgen
met negen meeldraden
als halfgeheven roeispanen

het vermogen vergeefs
van een maagdelijke immigrante
ontwikkelt wortels en nieuwe spruiten
op de onmogelijkste plekken
van haar groen lijf
verdringt hoornblad en vederkruid
en vult weelderig de sloten


Achilles Cools
Weldadige regen, Kempische Boekhandel, Retie, 1983



WATERROOS

De geboorte van Christus

Hier begint het schijnen van de waterroos
die uit de afgrond naar boven rijst;
en wat de moeder spreekt, de lippen zwart van de koorts,
is de onstelpbare roep die voor ons geheimzinnig blijft.

Onder de herders kan ze niet vóór hem komen staan:
altijd blijft zij áchter het kind, als achter een muur, alleen;
en haar ijdelheid, die naar deze wellust vraagt,
houdt haar sterk op dit arm geboortefeest.

En, gelijk het nu wezen moet: sidderend en schuw
waait door haar los een stijgende en hete angst,
nu zij geworden is dit zeer gesloten creatuur
met een kindje, in deze bitterschóne Kerstnacht.

Want als het handje hare borst aanraakt
weet ze dat de roos gedurig en roder stijgt,
als de Vader in dit pasgeboren Kindergelaat
verborgen - om haar liefde  schreit.


Maurice Gilliams
Vita Brevis, Orion, Brugge/Scheltens & Giltay, Den Haag, 1975



WEDE

Blue in Green

Je vindt uiteindelijk je vrouw
en in het coloriet van wouw
en wede stuit je op verdriet.

De insecten vliegen af en aan,
in goud, smaragd en malachiet,
hun schaduw rillend van cyaan.

En in de luister van de vliet,
in het gefluister van het riet,
dient nieuwe poëzie zich aan.


Paul Bezembinder
Vertalersweelde - Verlaine...., Uitgave Spleen, Amsterdam, 2020



WEEGBREE

De wilde weegbree bloeide vroeg.
Het middaguur droeg aarzelend en groen
een vage geur van regen.

Ik had u lief. Ik liep u dagelijks tegen
door diepe, zandkleurige wegen
Met knikkers in mijn hand.

‘Dag zussen’ zei wie ons voorbijging
een vreemdeling. Vanuit een donker land
een snel, profetisch afgezant.


Aleidis Dierick
Tortels in het trappenhuis, Orbis en Orion Uitgevers, Beveren, 1982



WEEPING WIDOWS (TRANENDE FRANJEHOED)

Weeping Widows

Alsof hun druppels tranen zijn
die stille glinstering van rouw,
niet van de regen of de dauw
maar vanuit liefde, vanuit trouw.

Hier in dit kleine koninkrijk waar
op het eerste oog de dood regeert
woekert het leven subversief,
het bloeit, zoemt, fluit en
in de diepte verteert
het ongezien het dode hout.

Soms komt bezoek: wie ooit de liefste was
brengt bloemen, veegt het blad
verbijt de bitterzoete smaak van het vergeten
tot ook de laatsten weg zijn die nog weten.

Vanaf dan treuren hier voorgoed
onopgemerkt, verstolen
de frêle klaagmevrouwtjes
hun tranen min of meer verscholen
onder de franje van hun zonnehoed.


Marga Kool
Voor mijn lieve wandelaar, Uitgeverij kleine Uil, Groningen, 2023

 

WELRIEKENDE NACHTORCHIS


Welriekende nachtorchis

In het blauwgrasland, vochtig
maar schraal, uitgezogen
door ratelaar en bremraap
meldt zich nachtorchis
recht op haar onderaardse klootjes.

Als de waterval roept naar
de gonzende nacht, opent
zij haar welriekende lippen,
lokt ze nachtvlinders:
huismoeders, weeskinderen, uilen.

Kevers beklimmen haar
boktorren en oorkruipers
verdringen zich om haar
zoetgeurend verhemelte.

Maar het langgetongd Avondrood
dat doordringt tot het binnenst
gewelf vindt niets waar
het alles verwachtte.

Nachtorchis aldus bestoven
sluit haar gordijn
heeft vanaf nu genoeg
aan zichzelf.


Lodewijk Ouwens
Tortuca, 9de jaargang, nummer 19, Rotterdam, 2005



WEIDEKRUID

de berm (albumblad)

de weide zacht glooiend
en bloeiend bloeiend het weidekruid

immense breedte immense berm aan
de top rakend lucht en grond

daarachter het einde zo dachten wij
alleen - daarachter is het gedaan

en wij rolden ons van die hoogte af
en tussen de bloemen eeuwig - eeuwig

en daaraan voorbij


Jozef Eijckmans
De aangeklede stem, De Prom, Baarn, 1993




WIEROOKBOOM


Wierookboom

Op gevaarlijke plaatsen, hangend
aan een rots gaat de boom omhoog.

Op andere plekken bereikbaar
om de winterbloemen te zien
vijf roomwitte blaadjes en tien
lichte meeldraden rond een hart
donkerrood van kleur en geel.

Als de boom gewond is
komen de tranen van witte
of lichtgele wierookhars
een mengsel van in water
oplosbare gom om termieten
van de hars weg te houden.

Boven houtskool verwarmd
ruik je de frisse balsemgeur.

Volgens de oude Egyptenaren
was de ontsmettende wierook
het zweet van de goden.

=
(met dank aan Jonathan Drori)


Remco Ekkers
De wintersaffraan en andere wonderlijke bomen, 2020


WILDE BLOEMEN

Wilde bloemen

Wilde bloemen hebben vreemde namen:
wolfsmelk bijvoorbeeld, of ganzenvoet,
hazenpootje, adderwortel,
leeuwentand en muizenoor,
wespenorchis, nachtschade.

Kale jonkers noem ik liever niet.
Nog meer dan gif houden lancetten
belagers uit de buurt. Voor hen
geen langgerekte oh!’s en zeker nooit
plukgrage kinderhanden.

Die houden het als ik bij
vrouwenmantel, maagdenpalm,
de tere trossen van het perzikkruid,
de weelderige wilgenroos,
(waar vind ik ogentroost?)
de lelieblanke hagenwinde en de blije
balsemien, die schaterend met
salvo’s uit haar voegen barst.

We plukken maar, we snijden af,
we strooien uit, we grijpen vast.
De ruiker, doodgebloed en urenlang
nog meegezeuld, is plots te zwaar,
te hinderlijk. Hij wordt een last.
Dan toch maar weggegooid, zo
achteloos, het huis bijna in zicht.
Als later een gegeven woord.
(Waar vind ik ogentroost?)


Christina Guirlande
Catalogus A(rt)ssenede 2001, Gemeente Assenede, 2001


WILDEMANSKRUID

Wildemanskruid

Over de rotsen van de Alpen
sprong ik rond in kleine kleren.
Heel even was ik zoek: achter
heuvelrug en bergtop verdween

een kleine gedaante. Onzichtbaar
kroop intussen uit de voegen
het wilde kruid, nadat ik
mij daar achterliet.

Bij slecht weer sluit het zichzelf.
Alleen tussen gesteente komt
het donkerviolet tot bloei.


Victor Schiferli
Verdwenen obers, Arbeiderspers, Amsterdam, 2005


WILG

De wilg vertelt

Woorden zijn mijn wortels niet.
Geen bloesem zelfs, geen vruchtbegin.
Zij zijn het schrale blad op oud
een stam die met de jaren
trager aan zijn lente kwam.

Hoewel verspild aan vele armen,
ik draag nu gaten in een licht
dat steeds meer door de vingers ziet.

En zelden nog ben ik een pleisterplaats
voor die op trek zijn naar seizoenen.
Gekerfd en murw aan humushanden

ik voed nu langzaam mos en voel

van binnen kleiner planten groeien.


Gery Florizoone
Verzamelde gedichten 1973-1986, Den Gulden Engel, Wommelgem, 1986


WILGENKATJES

lente in aantocht –
uit een stapel snoeihout
piepen wilgenkatjes


Willy Callens
De Druivelaar, Izegem, 2021


WINDE

Winde

Hoog boven het veld staat haast
roerloos de zon. Onder de zon
staat manshoog het graan.
Al het gewas reikt onophoudelijk

naar zijn voltooiing. Ik
leg nog mijn vingers
behoedzaam om de aren
en luister naar hun groei.

Diep in de akker vlecht al
de wind mijn halmen tot schoven.


Marc Reugebrink
Wade, Bezige Bij, Amsterdam, 1991



WINGERD

Winterwingerd


Ons bemoste muurtje rond de tuin heeft voren
diep en zwart getekend, onuitwisb’re sporen
van de gulpe zomergroei der jonge wingerd
die in weeld’rig ranken zich omhoog geslingerd
heeft, de wortels krampig nest’lend in de voegen –
- steun der slappe loten uitgeslagen klauwen –

Wilde herfstwind roofde ’t bleke groen, toen blauwe
dofbedauwde oogst geborgen was. Toen droegen
tuinlui nog de kaalgeplukte stengels weg –

Nu het wintert bleef de houtgeworden stronk
mèt het scherp geëtste merk van zomerpronk:
saam de droeve rest van trotse druivenheg –

Zó zal eens als winter over mij gekomen
is, de wilde lotenvracht van liefdedromen-
-steigring, weggeborgen zijn en zonder smart
resten slechts de groeven in de wand van ’t hart.


G.J. Beelen
Liefdesmetgezellen, Den Boer, Utrecht, 1931


&


Altijd dezelfde

Het blad danst op de vleugel
de ekster in de hand van wind.
Deze weg is mij dikwijls
een eeuwig leven gelijk.
Rood ligt de bes in de dorens
wit is de sla in de wingerd.
De lemen hut, de cipres,
een cipres, een lemen hut -
dezelfde mens met zijn ezel
vóór het leven of erna...


Herman van den Bergh
Wachten op een woord, Heideland, Hasselt, 1965



WINTERJASMIJN


Jasminum nudiflorum
Winterjasmijn, 12 december

Als gele lichtmat hang je op het hek
dat gans mijn erfgoed van de wereld scheidt
en opgevoed in onbegrensde vlijt
splijt jij het duister met je lichtend lek.

Ik heb je lief om je naïviteit,
je weke onschuld en je welbehagen,
dat als een kopstoot opveert in de dagen
die treuren om de kostverloren tijd.

En telkens als ik in de barre morgen
naar vogels speur om mijn gemoed te luchten,
stolt hun gezang, in hort en stoot geborgen .

In huis hoor ik de oude ketel zuchten
die kreunend voor behaaglijkheid moet zorgen.
En buitengaats koelt de jasmijn zijn vruchten.


Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998


WODANSEIK

De Bilt (I)

Boven mijn takken waaien
harptonen aan. Tovertaal
nestelt in mijn loof.
Zonnewagenwiel cirkelt in zand.

Hoe zingt een wodanseik zich uit
als tijd vervoegt, woorden afbreken,
omlaag tuimelen, winterwitte regels slaan,

hij zich ring na ring dieper vindt
in dit door poolijs voortgestuwde land.


Catharina Boer
Verlaten tafels, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 2005


WOESTIJNROOS


Vertelt het maar, woestijnroos
hoe de bitterheid smaakt!

Nu rouwende schaduw
over je grafsteen verbergt
wat er niet toe doet.

Nu mijn woord een lege
handschoen is die ik je reik.

Vertel het maar
en kom uit de kou
te voorschijn en maak
hoorbaar wat in je
donker zwijgt.


Bert Kooijman
Slijpsel van tijd, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2012


WOLFSKERS

Wolfskers (Atropa Belladonna)

Toneelspeelsters, lichtekooien en
de Italiaanse vrouw – bella donna –
mannequins en schoonheidskoninginnen,
ateliermeisjes en alle hittepetitten
zouden nog groter ogen opzetten
als zij wisten dat deze plant
ook doodkruid genoemd wordt en
atropos – schrikgodin – en gif bevat
dat tot blindheid leidt, dus een wolven-
natuur in een schaapsvacht heeft.


Lou Vleugelhof
Beeldentuin, De Beuk, Amsterdam, 1990



WOLFSMELK

Het andere huis

Koekoek en zwaluwen zijn terug, wolfsmelk
staat geplant bij nieuwe woelratholen,
in de kas rekt zich de knokige druif,
zoekt de basilicum het licht.
Wij zijn het niet die de soldaten sturen,
de moedelozen op het vliegtuig zetten.
Maar in de schaduw van de kastanjes
horen wij gonzen van een zwerm bijen
als het gedempte ziedend alarm
van de wereld dire wij verdringen.


Ed Leeflang
Andere huizen, Tegenorder, Huizen, 2007



WOLFSPOOT

Duistere litanie

Tegen wolfspoot, berenklauw en duivelsbeet,
geef ons malve, wondklaver, vrouwenmantel.

Tegen zwarte nachtschade geef ons
sterrenkroos, maanzaad, zevenster en
zonneroos.

Tegen alsem, dollekervel en hartzeer,
laat er zijn blauw immergroen,
slaapbol, genadekruid.

Reine Wellens
De nadagen, onuitgegeven bundel



WOLLEGRAS

Het moeras

Ik wist, als jongen, een moeras.
Je kon er langzaam in wegzinken
en zou niemand meer tot last zijn.
De zompen, mijn bittere troost
tussen orchis en wollegras, zijn drooggelegd.
Ik weet, als man, niet meer waar ik heen moet.


Hans Warren
Nakijken, dromen, derven, Bert Bakker, Amsterdam 1992


WONDKLAVER

Su

Ogen. Schuilplaats voor begerige
nachten. De mond glanzend van
voorbedachten rade. Een stem: ze
haat de weerbots.

Een vlieg op de hals balanceert op de
echo uit haar keel. Is hij de waakvlam
op het raamkozijn? Tedere trapezist in
dit hartstochtelijk uur. Geen hond
die het ziet.

Noem het wondklaver op de
woekerende plek. Vergeet
beslijkte gedachten. Ooit

hang je te kijk
in een zilveren lijst.


Jo Gisekin
Dooitijd, Poëziecentrum, Gent, 2012


WUIFGRAS

wuifgras

langs duinpaden
oude geur

een harphand
in leegte graait

een stilte trilt
het tij

het draait
en draait


Rien Timmers
Een speen van mager vlees, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1998

Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

P

A