W
Hymne aan de walnotenboom
Blijf af van de vruchten van de walnotenboom,
schud niet aan zijn takken en zijn stam,
wie zich de vruchten toeëigent, wie beslag legt,
liefdeloos, die zal het niet goed gaan.
Wie de walnotenboom pijnigt, zal omvallen.
Lang leve de walnotenboom, moge hij leven in vreugde.
Hij is de eenhuizige rijkdragende.
Hem kwaad berokkenen is er niet bij.
Het zegel beschermt hem. Het onverzwakte schild houdt stand.
Niemand steelt van de walnotenboom.
Die het wel doen die zullen zeker inslapen.
Negen kruiden beschermen de walnotenboom.
Fladder weg, ruisende spoken.
Fladder weg, dertien plagen en pijnen.
Es Yggdrasil moet wel een walnotenboom zijn.
Helder zijn in voorjaar en zomer de bladeren
Blijf met je licht.
H.H. ter Balkt
Tegen de bijlen, De Bezige Bij, Amsterdam, 1998
&
WARINGIN
berceuse voor teleurgestelden
Oude waringin!
Zijn luchtwortels schragen hem
boven de aarde.
Vuursteen, 5de jaargang, nummer 3, Overijse, 1985
WATERLELIE
Waterlelie
o blanke blomme, stille bruid
in ’s mensenleed: Wat gij beduidt
blijft in mijn hart zo diep gedoken.
’t Is mij zo menig maal gebleken,
dat g’als ’t gebaarde mensenkind
mijn ogen aan uw schoonheid bindt,
waaraan er niets nog kan ontbreken.
Want mijm’rend op uw brede blaren
rust gij vol tederheid zo zacht
en lokt des minnaars stil gedacht,
om al wat rest te laten varen.
Joris Ostyn
Doorheen de jaargetijden, Schoonaert, Roesbrugge, 1984
WATERLIS
WATERLOBELIA
Moergestel
waterlobelia
oeverkruid biesvaren bij
het Galgeven toen
Frans August Brocatus
Moergestels gedicht, Stichting WieKentKunst, Moergestel, 2017
WATERMUNT
WATERPEST
verwaalde waterpest
juist boven het wateroppervlak
dansend op de bries
verschijnen paarse vrouwelijke bloemen
leiden een onvrijwillig nonnenbestaan
en wachten op de romantiek uit de diepte
ongekende mannelijke bloemen
aan haardunne stelen
die bovenstijgen
met negen meeldraden
als halfgeheven roeispanen
het vermogen vergeefs
van een maagdelijke immigrante
ontwikkelt wortels en nieuwe spruiten
op de onmogelijkste plekken
van haar groen lijf
verdringt hoornblad en vederkruid
en vult weelderig de sloten
Achilles Cools
Weldadige regen, Kempische Boekhandel, Retie, 1983
WATERROOS
WEDE
WEEGBREE
De wilde weegbree bloeide vroeg.
Het middaguur droeg aarzelend en groen
een vage geur van regen.
Ik had u lief. Ik liep u dagelijks tegen
door diepe, zandkleurige wegen
Met knikkers in mijn hand.
‘Dag zussen’ zei wie ons voorbijging
een vreemdeling. Vanuit een donker land
een snel, profetisch afgezant.
Aleidis Dierick
Tortels in het trappenhuis, Orbis en Orion Uitgevers, Beveren, 1982
WEEPING WIDOWS (TRANENDE FRANJEHOED)
WELRIEKENDE NACHTORCHIS
Welriekende nachtorchis
In het blauwgrasland, vochtig
maar schraal, uitgezogen
door ratelaar en bremraap
meldt zich nachtorchis
recht op haar onderaardse klootjes.
Als de waterval roept naar
de gonzende nacht, opent
zij haar welriekende lippen,
lokt ze nachtvlinders:
huismoeders, weeskinderen, uilen.
Kevers beklimmen haar
boktorren en oorkruipers
verdringen zich om haar
zoetgeurend verhemelte.
Maar het langgetongd Avondrood
dat doordringt tot het binnenst
gewelf vindt niets waar
het alles verwachtte.
Nachtorchis aldus bestoven
sluit haar gordijn
heeft vanaf nu genoeg
aan zichzelf.
Lodewijk Ouwens
Tortuca, 9de jaargang, nummer 19, Rotterdam, 2005
WEIDEKRUID
WIEROOKBOOM
Wierookboom
Op gevaarlijke plaatsen, hangend
aan een rots gaat de boom omhoog.
Op andere plekken bereikbaar
om de winterbloemen te zien
vijf roomwitte blaadjes en tien
lichte meeldraden rond een hart
donkerrood van kleur en geel.
Als de boom gewond is
komen de tranen van witte
of lichtgele wierookhars
een mengsel van in water
oplosbare gom om termieten
van de hars weg te houden.
Boven houtskool verwarmd
ruik je de frisse balsemgeur.
Volgens de oude Egyptenaren
was de ontsmettende wierook
het zweet van de goden.
=
(met dank aan Jonathan Drori)
Remco Ekkers
De wintersaffraan en andere wonderlijke bomen, 2020
WIJAYA KUSUMA
Wilde bloemen
Wilde bloemen hebben vreemde namen:
wolfsmelk bijvoorbeeld, of ganzenvoet,
hazenpootje, adderwortel,
leeuwentand en muizenoor,
wespenorchis, nachtschade.
Kale jonkers noem ik liever niet.
Nog meer dan gif houden lancetten
belagers uit de buurt. Voor hen
geen langgerekte oh!’s en zeker nooit
plukgrage kinderhanden.
Die houden het als ik bij
vrouwenmantel, maagdenpalm,
de tere trossen van het perzikkruid,
de weelderige wilgenroos,
(waar vind ik ogentroost?)
de lelieblanke hagenwinde en de blije
balsemien, die schaterend met
salvo’s uit haar voegen barst.
We plukken maar, we snijden af,
we strooien uit, we grijpen vast.
De ruiker, doodgebloed en urenlang
nog meegezeuld, is plots te zwaar,
te hinderlijk. Hij wordt een last.
Dan toch maar weggegooid, zo
achteloos, het huis bijna in zicht.
Als later een gegeven woord.
(Waar vind ik ogentroost?)
Christina Guirlande
Catalogus A(rt)ssenede 2001, Gemeente Assenede, 2001
WILDEMANSKRUID
Wildemanskruid
Over de rotsen van de Alpen
sprong ik rond in kleine kleren.
Heel even was ik zoek: achter
heuvelrug en bergtop verdween
een kleine gedaante. Onzichtbaar
kroop intussen uit de voegen
het wilde kruid, nadat ik
mij daar achterliet.
Bij slecht weer sluit het zichzelf.
Alleen tussen gesteente komt
het donkerviolet tot bloei.
Victor Schiferli
Verdwenen obers, Arbeiderspers, Amsterdam, 2005
WILDE WIKKE
WILG
De wilg vertelt
Woorden zijn mijn wortels niet.
Geen bloesem zelfs, geen vruchtbegin.
Zij zijn het schrale blad op oud
een stam die met de jaren
trager aan zijn lente kwam.
Hoewel verspild aan vele armen,
ik draag nu gaten in een licht
dat steeds meer door de vingers ziet.
En zelden nog ben ik een pleisterplaats
voor die op trek zijn naar seizoenen.
Gekerfd en murw aan humushanden
ik voed nu langzaam mos en voel
van binnen kleiner planten groeien.
Gery Florizoone
Verzamelde gedichten 1973-1986, Den Gulden Engel, Wommelgem, 1986
&
WILGENKATJES
lente in aantocht –
uit een stapel snoeihout
piepen wilgenkatjes
Willy Callens
De Druivelaar, Izegem, 2021
WILGENROOSJE
WINDE
Marc Reugebrink
WINGERD
Winterwingerd
Ons bemoste muurtje rond de tuin heeft voren
diep en zwart getekend, onuitwisb’re sporen
van de gulpe zomergroei der jonge wingerd
die in weeld’rig ranken zich omhoog geslingerd
heeft, de wortels krampig nest’lend in de voegen –
- steun der slappe loten uitgeslagen klauwen –
Wilde herfstwind roofde ’t bleke groen, toen blauwe
dofbedauwde oogst geborgen was. Toen droegen
tuinlui nog de kaalgeplukte stengels weg –
Nu het wintert bleef de houtgeworden stronk
mèt het scherp geëtste merk van zomerpronk:
saam de droeve rest van trotse druivenheg –
Zó zal eens als winter over mij gekomen
is, de wilde lotenvracht van liefdedromen-
-steigring, weggeborgen zijn en zonder smart
resten slechts de groeven in de wand van ’t hart.
G.J. Beelen
Liefdesmetgezellen, Den Boer, Utrecht, 1931
&
Jasminum nudiflorum
Winterjasmijn, 12 december
Als gele lichtmat hang je op het hek
dat gans mijn erfgoed van de wereld scheidt
en opgevoed in onbegrensde vlijt
splijt jij het duister met je lichtend lek.
je weke onschuld en je welbehagen,
dat als een kopstoot opveert in de dagen
die treuren om de kostverloren tijd.
En telkens als ik in de barre morgen
naar vogels speur om mijn gemoed te luchten,
stolt hun gezang, in hort en stoot geborgen .
In huis hoor ik de oude ketel zuchten
die kreunend voor behaaglijkheid moet zorgen.
En buitengaats koelt de jasmijn zijn vruchten.
Frans Hoppenbrouwers
Calendarium poeticum, SUN, Nijmegen, 1998
WODANSEIK
De Bilt (I)
Boven mijn takken waaien
harptonen aan. Tovertaal
Zonnewagenwiel cirkelt in zand.
Hoe zingt een wodanseik zich uit
als tijd vervoegt, woorden afbreken,
omlaag tuimelen, winterwitte regels slaan,
hij zich ring na ring dieper vindt
in dit door poolijs voortgestuwde land.
Catharina Boer
Verlaten tafels, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 2005
WOESTIJNROOS
Vertelt het maar, woestijnroos
hoe de bitterheid smaakt!
Nu rouwende schaduw
over je grafsteen verbergt
wat er niet toe doet.
Nu mijn woord een lege
handschoen is die ik je reik.
Vertel het maar
en kom uit de kou
te voorschijn en maak
hoorbaar wat in je
donker zwijgt.
Bert Kooijman
Slijpsel van tijd, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2012
WOLFSKERS
Wolfskers (Atropa Belladonna)
Toneelspeelsters, lichtekooien en
de Italiaanse vrouw – bella donna –
mannequins en schoonheidskoninginnen,
ateliermeisjes en alle hittepetitten
zouden nog groter ogen opzetten
als zij wisten dat deze plant
ook doodkruid genoemd wordt en
atropos – schrikgodin – en gif bevat
dat tot blindheid leidt, dus een wolven-
natuur in een schaapsvacht heeft.
Lou Vleugelhof
Beeldentuin, De Beuk, Amsterdam, 1990
WOLFSMELK
WOLFSPOOT
WOLLEGRAS
Het moeras
Ik wist, als jongen, een moeras.
Je kon er langzaam in wegzinken
en zou niemand meer tot last zijn.
De zompen, mijn bittere troost
tussen orchis en wollegras, zijn drooggelegd.
Ik weet, als man, niet meer waar ik heen moet.
Hans Warren
Nakijken, dromen, derven, Bert Bakker, Amsterdam 1992
WONDERBOOM
Mijn twaalf geliefde Ruisaards
De boekenboom van Johan Six met al die
half verscheurde
half vergane of vernietigde boeken en encyclopedieën.
De wonderboom die zeer giftig is voor de mens en het paard.
De olm voor de uilen die daar schuilen.
De ahorn die huilt zoals in het Duitse woord Ahorn.
De berk met het berkensap en de zilverwitte stam
voor een berkenkruisje bij het graf van een oud Oostfronter.
De kersenboom (Prunus cerasus) die doet denken
aan de kersentuin van de elitaire Tsjechov in Rusland.
De Japanse esdoorn omdat een Japanse tuin niet zonder kan.
De magnolia omdat die zo mooi in bloei kan staan.
De peppel zoals in een gedicht van de verheven dichter Leopold. De
dennenboom voor onze besneeuwde kerstdagen
in het zuiden van Tirol.
Een treurwilg (un saule pleureur) met dat groengeel gebladerte
zoals in Brugge aan het Minnewater
en de sequoia omdat die hoog naar de Californische hemel reikt.
Hendrik Carette
Su
Ogen. Schuilplaats voor begerige
nachten. De mond glanzend van
voorbedachten rade. Een stem: ze
haat de weerbots.
Een vlieg op de hals balanceert op de
echo uit haar keel. Is hij de waakvlam
op het raamkozijn? Tedere trapezist in
die het ziet.
Noem het wondklaver op de
woekerende plek. Vergeet
beslijkte gedachten. Ooit
hang je te kijk
in een zilveren lijst.
Jo Gisekin
Dooitijd, Poëziecentrum, Gent, 2012
WUIFGRAS
wuifgras
langs duinpaden
een harphand
in leegte graait
een stilte trilt
het tij
het draait
en draait
Rien Timmers
Een speen van mager vlees, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1998