Z

ZANDBLAUWTJE

Zandblauwtje

Scherfje hemel op de duintop
trillend in de wind.

Omdat ik niet zeker was
plukte ik de schraalste.

’s Avonds, vergeten in mijn zak:
dor propje, sprietje, spijt.

Water deed wonderen, ’s anderendaags
bloeide je weer, liet je determineren.

Zandblauwtje, Jasione montana.
Scherfje hemel in een plastic beker.

De wroeging blijft, geen wind, geen bij
beroert je meer, en

ijdel is dit woord.


Hans Warren
De Tweede Ronde, 6de jaargang, nummer 4, Amsterdam, 1985



ZANDTULP

ademroof

het is een loodgrijze avond
en ik verdraag het niet meer
die verdomde taak om dit alles te duiden

dit schemerbed
en die schemertafel
die stoel waarop achteloos mijn kleding ligt

ik ken dit grijs
het is het grijs van de vis die een haak nadert
ook deze vis gaat stinken is weldra dood

dat verrekte heiland, is dat er ook voor hem?
en voor de spin die zich een uitweg zoekt
tussen zaken waar hij geen weet van heeft?

waar ik daarnet nog een zandtulp wilde beschrijven
adem ik nu niet vloeiend over de tafel

longblaasjes veren als koralen in mijn borst
te dorsten naar lucht

deze avond is doof
vannacht giertij, vannacht ademloof


Tijs van Bragt
weier, De Kaneelfabriek, Udenhout, 2022



ZEEASTER

Zeeasters

Er dreef een zaadje op de zee.
De overstroming nam het mee.
Het zonk omlaag en greep zich vaster.
Het sprong om hoog en 't werd een aster.
Nu staan zij als één lang boeket
van bloem bij bloem hier neergezet
En zijn fonteinen en guirlanden
langs d'armoe der gekwelde landen.


Martien Beversluis
Kruisbogen, G.F. Callenbach, Nijkerk, 1959



ZEEDEN

Geboortegrond

Dit is de grond van ons bestaan
Het zand, de klei -
dit is waar we staan
Hier groeien onze  dromen

Soms velt de westenwind
het oordeel ongegrond -
omarmt een beuk
de grond

Dan steekt een zeeden de zon
naar de kroon
en vlamt hij in het avondrood

Soms verlangen we terug
naar het bos dat er was

Maar wat was
is as -
vruchtbare grond

Het komt
komt tijd
altijd weer goed

Je wilt me geloven
het kiemt
het wortelt
groeit en komt gekroond
weer boven


Pim te Bokkel
Even zweven de levende wezens, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2024



ZEEGRAS

Tussen de zilveren strandmeren

Ik wil een weg naar de einder.

Het zomerfeest is voorbij. Grote wolken hangen
laag aan de hemel en de laatste baadster verdwenen.

Achter mij krimpt de stad.
En verdwijnt in het verkleinende achterland.

Voor mij druist de zee. Ik zie
het zeegras in de zeewiervelden.

Ik wil een weg aan de einder vinden.

Het strand blinkt en tussen de zilveren strandmeren
waar mijn voet den bodem vademt ben ik op drijfzand.


Hendrik Carette
Een raaf in Raversijde, Poëziecentrum, Gent, 1993



ZEEKRAAL

Polderen tot je brak ziet

zeeweiden van wier, zwart gemangeld in rijshout
het dagmenu komt uit de tuinen van het Noorden
stoer van krab met zeekraal als doolhof, bagger toe

intussen vullen de bewoners van het slikveld
de lucht met ingestudeerde uithalen van het koor
hagelwit leven zij daar op mijn grijsgedraaide plaat

dit spektakeltheater van het vrijgevochten wad
laveert als overwinning door mijn hoofd
hier verliest een standpunt sowieso binnen zes uur

elk evenwicht en spoelt als onderstroom weg
en dat terwijl prielen stoïcijns blijven kabbelen
tegen het zoemend klapwieken

van de gladde karkassen achter de dijk
ze schitteren blind, terwijl mijn ogen een uitweg
zoeken, een ligplaats willen, maar het is vol en ver

bureaubeslissers polderen zonder laatste ronde
schuifelend over geitenpaadjes, tussen zout en zoet
tot je brak ziet

heradem de laatste regel


Bert Struyvé
De Schaal van Digther, Wingene, 2019



ZEVENBLAD

Brief aan de tuinman

Ik ben de wildgroei langs uw beukenhagen
Ik ben de slinkse kruiper in uw gras
Ik ben welhaast een onuitroeibaar ras
Ik ben uw diepe smart, uw jammerklagen

Ik blijf, al gaf u mij een giftig bad
Uw immer toegenegen zevenblad


Hanny van Alphen 
Gevonden op Gedichten.nl



ZILTE WATERRANONKEL

Waterlandkerkje

In het gazon voor het kerkje priemen de ankerpunten
werkloos uit de sokkel en herinner ik me het houten
standbeeld van de prediker met het afgesneden oor.

 In Waterlandkerkje hoort iets afwezig te zijn.
Zoals in de zomer na de dood van mijn zus, mijn vader
haar afwezigheid noteerde in het gastenboek daar.
Vervolgens elke zomer opnieuw, terwijl wij aan de voet
van de houten man boterhammen snoepten met roerei
en ginnegapten om de kanten kraag rond het hoofd. 

Ik trap diep in de pedalen door gestolde beelden.
Mijn vader op zijn rode ros, hemdloos, de stafkaart
aan het stuur bevestigd, mijn broer op de racefiets
met het volle wiel, rode kaken onder blonde haren,
mijn zus met een strohalm in de hand. 

Het polderland prikt door de huid. Zodra
de dijken breken, vullen de kreken en slikken.
Bij springtij onder een gouden, gezwollen maan,
bezwijken de jaar na jaar opgetrokken schansen
en breken de hervormde herinneringen
door de Spaanse linie in mijn hoofd. 

        De deur van Waterlandkerkje is gesloten.
        Het blijft bij flarden die onaangekondigd
        opschieten als zeekool tussen dijkstenen
        en gaandeweg fossiel worden, haaientanden
        en schelpen die je kan rapen bij eb.

Flarden, zoals daar zijn:

het kwaken van boomkikkers in de verzande havenkom
koeien die weiden op de wallen tussen kranswier en zilte waterranonkel
broer met mond vol kleverige snoepjes die meezingt met de belfortbeiaard
ongenaakbaar en afgemat de onvolgroeide tanden ontbloot bij de grenspaal
de gele fietskar die leeg en haar meisjesvorm verliezend tegen de muur schoort

In de schelpenwinkel koop ik een haai
en een zeehond uit pluche, souvenirs
voor de kleintjes, vergeet ik dat zachte
dingen het eerst verdwijnen. 


Jonas Bruyneel
website Schrijvers in Sluis, Sluis, 2022



ZILVERABEEL

Zilverabeel

Kijk naar het blad van de zilverabeel
dat rusteloos schittert in wind en zon.
Licht en donker keert het om en om -
een wild bewegen, heen en weer tussen
de randen van het leven. Geeft geen
antwoord, maar geen beter dat bestaat.


Tom van Deel
Het Liegend Konijn, nummer 1, Leuven/Amsterdam, 2007


ZILVERBERK



Op de hoogte
 
Van geen wijken weten gehuchten. De keuze 
voor fonteinen ligt er bij vrolijke tuimelvogels 

voor de hand. Van alles immers zijn zij op de 
hoogte. Wat horen ze? Het tomeloos talmen 

van zomer, in dat zonderlinge slaapland van 
het mulle zand. Zuiver zwijgt er de zilverberk.


Bert Bevers
Bedekte termen, Stabilitas loci, Antwerpen, 2023


&


Bijzondere herfst

ik zit bij het raam zie de zilverberk
nooit eerder was hij
me zo nabij

straks legt hij zijn
gouden kroon neer
zijn hij
zijn zij
staan naakt voor mij

de wendbare zilverstam
reikt richting hemel
wij trachten beiden naar licht

broze takken ontvlambare twijgen
ze zweven voorbij
te ver weg om te omarmen
een ruisende haarbos die
de dunne muzieklijn
van de wind bespeelt
breekbare symfonie
bedwelmend geheim

er hangt lichtheid in de lucht
ze vergaagt
de duisternis
het donkere jaargetij
beroert de hunker van mijn huid


Chantal Sap
soms maak ik wonderlijke reizen, Uitgeverij Fluxenberg, Gent, 2023 



ZILVERDEN

Variaties op een thema I (2)

In een verlorenheid die vinden werd
ozoon van ruimteloos bezit
de rukwind uwer borsten
zoals het bloed
zijn dageraad beschrijft
maar nu de  nacht
zo vreemd zijn mineraal
tot steden en platinaplassen uitgelegd
de nachtzon van uw schoot
zoals het bloed
zijn diepten peilt
maar peilloos nu
zo vreemd uw naam mijn naam
uw zee uw zilverdennen golven uit
en sneeuw daalt over 't klif van dood
wij noemen 't rijk Tamandi
bloeiend naar uw hand ...


Pol Le Roy
Spel en spiegel, De Roerdomp, Brecht/Antwerpen, 1967


ZILVERDISTEL


Droogboeket

In Wingene pluk je wilde hop,
bij Gordes zilverdistelbloem,
schildersverdriet in Merendree.
In Blanden bloeide hemelsleutel,
bij Elverdinghge kaardebol,
en steenbreek in Ravenna.

Tijd heeft hun geur en kleur vervaald.
Maar met hun namen vlecht je nog
een wissen maandje immortellen.


Reine Wellens
De vier seizoenen en het eeuwig leven, onuitgegeven bundel




ZILVERKAARS

Plan

En nu op onze manier!
We gaan het ze voordoen, de grote mensen
die het zo goed weten, maar alles
in de soep laten lopen.

Op de oceaan, de zeeën, de rivieren,
al die stinkboten weg, we vouwen scheepjes
van papier met zeilen van krant, of liever nog
- want bomen zijn om in te klimmen, niet
om te kappen - we maken ze van bamboe
met oude t-shirts aan de mast.

We doen er minder en ze blijven klein,
want olietankers hoeven niet en ook niet
die kastelen vol groentes en pompoenen
uit verre landen, nee we maken een tuin
met alle rare namen die je eten kunt, kweepeer,
guichelheil, artisjok, knolselderij, zilverkaars
en we hoeven nooit meer op vakantie
want onze tuin is de fijnste plek op aarde.


Herman Coenen
Dichter, Stichting Plint, nummer 25, Eindhoven, 2022



ZILVERKRUID

Noordland

we tellen oosterlengtegraden
brengen een kustlijn in kaart

rond de poolwoestijn weeft de toendra
een strook van korstmos en zilverkruid

om de vlag van thuis te planten
moeten we boren door mergel en graniet

aan de kaap houdt permafrost gasbellen vast, als oude adem
onder de spiegel dreigt een blauwe gletsjertong

schaarse weelde trekt rendieren aan
fjorden snijden ons eiland in rafels


Wim Vandeleene
Veelvoud van een eiland, Obsidiaan, Uitgeverij P, Leuven, 2024



ZILVERSCHOON


Zilverschoon

Moeders mooiste is zij niet. Zij kreunt onder het gewicht
van platte taal. Laag bij de grond is er een smalle weg,
ondanks gegiechel om haar heen, ongunstig weerbericht
en stikstof aan de voet. “Wie denkt dat ik ’t loodje leg,”
schreef ze opstandig op een dag, “veronderstelt wellicht
dat schoonheid enkel bloeit op ranke steel. Wat ik voorzeg:
ze is van korte duur. Als ik mijn kleine bloem heb opgericht
ligt zij al lang geplukt, te zielepoten in de heg.”
Dat schreef ze in haar schrift. Ik las het voor,
maar niemand hoorde er van op. Ik zocht haar blik;
die vond ik in gezelschap van een korte schrik,
toen zij anjer, margriet, viool en ridderspoor
ten spijt, opstond tussen een paar regels door.
Op lichte voet. Zo zilverschoon als ganzerik.


Albert Megens
Boventonen, Slib, Middelburg, 1992



ZILVERSPAR

Kinderboek II

Ogen glijden over de stam
van een zilverspar:
hoe hij naar de hemel snakt,
die niet raakt en toch
tevreden blijft bestaan.

Haar mond aarzelt woorden.
In de verte verdwaalde regen.
Stemmen waarin dromen hangen.

Als een ingeving valt ze uit de lucht.


Johan Clarysse
Het geduld van water, Uitgeverij P, Leuven, 2024



ZOMEREIK

Le Verdier, een avondwandeling

Draaiend om de eigen as vallen valleien
van volheid in de  ogen, worden heuvels
verheugende ogenblikken vol wolken
in grote grijzen daarboven, regenzwanger.
Draaiend om de eigen as verhogen heuvelen
en hellingen zich, ze verrijken hun verten
met steile zomereiken, het woud van Grésigne
waarin het hert zich verbergt en het everzwijn
dat naast zijn leger graast. Draaiend om zijn as
is dit het landschap zoals het in de oertijd was.


Hedwig Speliers
Als God in Frankrijk, Uitgeverij P, Leuven, 2016



ZOMERLINDE


Zomerlinde

In chamois tutu van avondlicht
tussen de beuken vandaan getreden
midden in het weiland staan
wemelen en bewegen, ingehouden
ingehouden tot je laatste blad,
je laatste twijg en zwartst afsteken
en al serafijnser ruisend
in de blauwe duisternis op punt
een pas te doen, een sprong,
doordrongen van geen oog,
geen oor, geen wind.


Erik Menkveld
De karpersimulator, De Bezige Bij, Amsterdam, 1997


ZONNEBLOEM

Zonnebloemenbrand

Lief lijfje
lovertoverbosje
schreef ik
schrap
en overschrijf je
klavertandenliefje
klavertandenbos

leef je laaf je
mij gestolen
klaverhartedief
pluisje
pluk
en overdrijf je
klaverhartelief
’k geef je
heb je teefje
lief.


Marc Bruynseraede
Vraag waarom wij vleugels dragen, Walter Soethoudt, Antwerpen, 1977



&


Tot overmaat

De zonnebloem werd zwart, de schommel rot.
Het pindasnoer is leeg, het gras vertrapt.
De kamperfoelie is kapotgewaaid.
En jij? Jij werd er ook niet mooier op.


Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst, Meulenhoff, Amsterdam, 2015



&


Zaadmaand

Daar stond een late zonnebloem
Te sterven in de laatste zon;
En niemand in de wereld
Die haar nog helpen kon. 

Een mensen gerimpeld
En door geen werk vergroofd,
Die sneed van 't mager halske
Dat beu-gebogen hoofd.

En op z'n smalle vingren
Woog het van zaden zwaar.
Ze hebben elkaar bekeken
En hij werd bang van haar.

En schouwend in zich zelve,
Voelend z'n groot verval:
"Zal ik zo prachtig wezen,
Als God mij plukken zal?"


Alice Nahon
Verzamelde gedichten, Mercator Plantijn, Antwerpen, 1983




ZONNEDAUW


De derde dag


Stekend hoog de volle zon,

als wespen, woelend om een buit,

turend over dulle duinen,

alom zand en gras en hei

nomade, esplanade


is het spoor niet meer te volgen?

speurt de ziener hier de bok?


heksenkrans, gruweldans van

insecten met de zonnedauw

en zijn blik staart tussen dolle kervel

recht naar een klaverblad van vier



Tony Rombouts

De witte wandelaar, Berghmans Uitgevers, Antwerpen, 2001




ZONNEKRUID


De tuin roept (III)


Op het middaguur komt de magnolia schreeuwend tot leven.

Loof groeit, maakt zich los van de boom.


Flarden van eksters en kauwen zwermen ruziënd uit.

De lucht is lawaaierig, pekzwart. Gekibbel en gelach.

De lucht boven de tuin is vooral log.


Ik woel de aarde om, maak de tuin lenteklaar. Een ritueel. Ik graaf

donkere klonters op, leg er takken voor in de plaats. Een ruil.


Af en toe kleurt de aarde oker, straalt de zon ondergronds.

Ik draai in rondjes, kan eindeloos graven. Waar ik ook steek,

aarde blijft kleven en klei houdt de regen tegen.


Ik moet gaten maken, er mag geen nieuwe stroom ontstaan.

Ik moet het hart raken, iemand ontgraven.


Op het avonduur wend ik me tot wat me omgeeft:

distels, heesters, zonnekruid en duizendblad.

Een tuin is nooit af.



Christophe Batens

Hoe doorwaadbaar dagen zijn, Poëziecentrum, Gent, 2024



 

ZURKEL 

Zurkel

Een blaadje zurkel op de mond,
een beven in mijn keel,
geheim, gezouten, zoet, gezond
en dan schudt af de dag geheel
zijn sleeuwte, roest en zurigheid,
zijn geelte en zijn gedurigheid
en ’t ritselt in mijn kieuwen.

O vroeger moest ’t een bos, een boom,
nu mag ’t een takje wezen,
een blaadje, dat mij zijn aroom
geeft om mij te genezen.

Een tand erin, een tong eraan
en vijftig jaar vernieuwen.

Tot in mijn moeder heb ik dit verstaan.


Hubert Van Herreweghen
Dichters van Nu 12, Poëziecentrum, Gent, 1999


ZWARTE ELS

Zwarte els (Alnus glutinosa)

Te mogen leven langs schraalland
en slenk, zonder vrees voor
landhonger of kap, nooit
eenzaam zijn, altijd in opslag,
altijd hoger, met een kop vol zon,
de voeten zompig in een lommerbad,
windsingel zijn langsheen de
trage wegen van mijn hart.

Te moeten sterven vóór de katjes
en de proppen, geen voorjaar meer,
geen zaad, geen nervatuur. Het uur
van stilte na het vallen op de milde
aarde, het vloeien van het bloed
in gang gezet, de boze geesten
uit de stam bevrijd, versneden worden
en verzaagd. En dan het klikklakken
van klompen uit mijn verre kindertijd.


Christina Guirlande
Sporen in een holle weg, Uitgeverij Het Punt, Dendermonde, 2016


&


Zwarte Els

onder haar huid en in het diepste geheim
bundelen wortels zich tot vuistdikke knollen
die nakomelingen en stikstof bewaren
stugge wapens tegen steen en beton

ze aardt het best met ingesneden blad
dat de wind vangt die water aanvoert
met ingerold verlangen droomt ze van binding
ook al telt haar vlees een enkele jaarring

gastvrij waakt haar hart over zomen van pleinen 
kades en parken, pompt zuurstof de nieuwe
stadszichten in, haar voeten koelen het asfalt
voor mos en dier wiegt ze de wereld anders

hittegolven gaan liggen in haar schaduw
onstuitbaar tast ze bosranden af,
haar taaien lichaam een wissel op later
groene sleutel voor ons eindig verdwijnen


Steven Van Der Heyden
Stadsdichter Roeselare 2024-2025




ZWARTE ILEX

Florentijns sonnet I

                                                Aan den Leerling

Gij, die gekomen zijt om wijze lessen,
'k Leer u niet anders dan wat ik geleerd
Heb van de Vreùgde. Zij heeft mij bekeerd,
Toen zij mij vond gedoke' onder cipressen,

In schaûw van zwarte ilex en klimoptressen.
Zij wees den hemel, dien 'k nooit had vereerd,
Waarheen mijn blik zelfs nóóit zich had gekeerd...
Thans leer 'k u, wat mij leerde mijn Meestresse.

Zij hief mijn moede ziel met moederarmen
Omhoog en leidde mij naar 't vreugdewoud,
Waar 'k zelfs bij 't wild gedierte vond erbarmen.

't Heb mét haar schuw in 't schel azuur geschouwd;
Zij lachte en kuste blij me, en aan mijn voeten
Kwam lekkend leeuw en luipaard mij begroeten.


Louis Couperus
Schimmen van glans, Heideland, Hasselt, 1964



ZWARTE LIS

Zwarte lis

Daar doemt het zwart weer op
een wolkeloze lucht licht
verheugd een schil van buiten

Terwijl hier oppermachtig
op de grens afwezig een kas
op Mars getekend is

Beelden staan zelden buiten
eerder binnen op hun tenen
gespiegeld in een zwarte lis


Henk Ester
Kameren van vuur, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2023



ZWENKGRAS

Zwenkgras

Winter legt in bomen
de oudste nesten bloot.

Er vriezen glazen deuren
in de aarde.

En daardoor treed jij binnen
in dit steeds meer
onbetrokken blauw

met droogboeketten ridderspoor
en iets
van een vergoten kindheid.

Verbeten tracht ik om niet
om te zien,
maar alle licht
wil dubbelzinnig schijnen.

Je ademt kleine zoutkristallen
op het zwenkgras in mijn tuin.

En als met krijt geturfde dagen
staat in het land een berkenrij.


P.J. Donnee
De Tweede Ronde, 15de jaargang, nummer 1, Amsterdam, 1994

Populaire posts van deze blog

Aarde's donkerte ontkropen....

C

A